In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Zinsontleding
Slide 1 - Tekstslide
Persoonsvorm - pv
De persoonsvorm van een zin geeft het getal aan en de tijd.
getal: enkelvoud of meervoud
tijd: tegenwoordige tijd of verleden tijd
Slide 2 - Tekstslide
Zo vind je de pv.
Er zijn drie manieren. Leer ze alle drie!
1) De vraagproef.
2) De tijdproef.
3) De getalsproef.
Slide 3 - Tekstslide
Zo vind je de zinsdelen.
Er zijn twee manieren:
1) Probeer welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
2) Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde bij elkaar blijven staan, als je de woordvolgorde in de zin verandert.
Slide 4 - Tekstslide
Onderwerp - ow
Stel de vraag: Wie (Wat) + persoonsvorm?
De wielrenners / trainen / elke dag.
Wie trainen?
De wielrenners.
Slide 5 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde - wg
Het wg bestaat uit de pv
plus de andere werkwoorden, als die er zijn.
Slide 6 - Tekstslide
Lijdend voorwerp - lv
Stel de vraag: Wat (soms Wie) + wg + ow?
In de supermarkt / heeft / mevrouw Betting / een chocoladereep / gekocht.
Wat heeft mevrouw Betting gekocht?
een chocoladereep
Slide 7 - Tekstslide
Pak je laptop
Tijd voor wat vragen!
Slide 8 - Tekstslide
Zin in zinsontleden
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp en het werkwoordelijk gezegde!
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de allereerste stap als je een zin gaat ontleden?
A
Het onderwerp zoeken
B
De zin in een andere tijd (t.t. of v.t.) zetten.
C
Een vraagzin van de zin maken.
D
De zin in zinsdelen verdelen.
Slide 10 - Quizvraag
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen? De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen? Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Noem drie manieren waarop je de persoonsvorm uit de zin kunt halen.
Slide 13 - Open vraag
"Mevrouw Betting geeft een stukje chocola aan haar leerlingen." Wat is de persoonsvorm?
Slide 14 - Open vraag
Wat is het onderwerp van deze zin: "Gisteren heeft Jeannette de dure vaas op de grond laten vallen."
A
heeft
B
de dure vaas
C
Jeannette
D
Gisteren
Slide 15 - Quizvraag
"Mijn beste vrienden wonen aan de andere kant van Appingedam." Wat is het onderwerp?
A
beste vrienden
B
Appingedam
C
Mijn beste vrienden
D
de andere kant van Appingedam
Slide 16 - Quizvraag
"Hoeveel weken zit jij al op school?"
Wat is het onderwerp van deze zin?
A
school
B
weken
C
jij
D
al op school
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het correcte werkwoordelijk gezegde bij deze zin:
"Vorige week heb ik vijf kilometer gewandeld."
A
heb
B
heb gewandeld
C
heb ik gewandeld
D
vorige week
Slide 18 - Quizvraag
"Mevrouw Betting en haar leerlingen smullen van de chocola." Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 19 - Open vraag
"Mijn buurvrouw heeft een hele lieve hond." Wat is het lijdend voorwerp?
A
Mijn buurvrouw
B
hond
C
heeft
D
een hele lieve hond
Slide 20 - Quizvraag
Zet de zin in de verleden tijd zodat de persoonsvorm verandert: "Ik ben echt helemaal klaar met grammatica."
Slide 21 - Open vraag
Nu gaan we verder met de herhaling van de stof.
Slide 22 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp - mv
Een meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het is vaak een mens of een dier.
Het mv komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of met geven.
Een mv kan beginnen met aan, maar het hoeft niet.
Slide 23 - Tekstslide
Zo vind je het meewerkend voorwerp.
Stel de vraag: Aan wie + wg + ow + lv?
Mevrouw Betting / geeft / een stukje chocola / aan haar leerlingen.
Aan wie geeft mevrouw Betting een stukje chocola?
Aan haar leerlingen.
Slide 24 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling - bwb
Een bwb geeft vaak een plaats, een tijd of een reden aan.
Bijwoordelijke bepalingen geven vaak antwoord op vragen die beginnen met vraagwoorden.
Slide 25 - Tekstslide
Zin in zinsontleden - deel 2!
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!
Slide 26 - Tekstslide
Verander de zin van enkelvoud naar meervoud: Door de looproutes in de school kom ik altijd te laat voor de geschiedenisles.
Slide 27 - Open vraag
Ik heb mijn oude boeken aan mijn jongere broertje gegeven. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
aan mijn jongere broertje
B
broertje
C
mijn jongere broertje
D
jongere broertje
Slide 28 - Quizvraag
Morgen heb ik geen huiswerk. Hoe noemen we het zinsdeel 'Morgen'?
Slide 29 - Open vraag
Mevrouw Betting legt grammatica uit aan haar klas. Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 30 - Open vraag
Elke donderdagavond eten mijn moeder en ik sushi op de bank. Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in deze zin?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 31 - Quizvraag
Aan de kant van de weg stond een eenzame lifter. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
Aan de kant
B
Aan de kant van de weg
C
een eenzame
D
een eenzame lifter
Slide 32 - Quizvraag
pv
ow
bwb
Ik
loop
op de stoep.
Slide 33 - Sleepvraag
wg
ow
lv
mv
bwb
De presentator
beloofde
de luisteraars
gisteren
een wervelende radioshow.
Slide 34 - Sleepvraag
Heel veel succes met de voorbereiding op het proefwerk!