Inkomen uit arbeid en bezit lever je een tegenprestatie voor.
Voor een inkomensoverdracht lever je geen tegenprestatie.
Slide 12 - Tekstslide
Verschillende soorten uitgaven
Het Nibud adviseert je uitgaven in drie groepen te verdelen: - dagelijkse uitgaven; - vaste lasten; - incidentele uitgaven.
Slide 13 - Tekstslide
huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen
incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Slide 14 - Tekstslide
Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven
Slide 15 - Sleepvraag
Omrekenen: week naar maand
1 jaar heeft hoeveel weken?
52
1 jaar heeft hoeveel maanden?
12
1 maand heeft 28, 29, 30 of 31 dagen
1 maand heeft dus ZELDEN 4 weken...
Slide 16 - Tekstslide
Omrekenen
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld
Je krijgt € 5,25 zakgeld per week.
Hoeveel is dat per jaar?
Dat is per jaar: 5,25 x 52= € 273
Hoeveel is dat per maand?
Dat is per maand: 273 ÷ 12 = € 22,75
Of
5,25 x 52 ÷ 12 = € 22,75 per maand
Slide 18 - Tekstslide
Zijn er vragen
Slide 19 - Tekstslide
Maken opdrachten
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van
opgave 1 t/m 7 van paragraaf 1.1
Klaar?
Maak van de plusopdrachten 1+2+3
timer
15:00
Slide 20 - Tekstslide
Bespreken opgave 1 t/m 7
Slide 21 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Maken opdrachten par 1.3
4 t/m 10 (blz 19, 20 en 21)
Slide 22 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Opdrachten 4 t/m 10 (blz 19, 20 en 21)
Slide 23 - Tekstslide
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
het verschil tussen en begroting maken en budgetteren.
hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt.
welke soorten inkomsten en uitgaven er zijn.
hoe je een bedrag kunt omrekenen van week naar maand en andersom.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Video
Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 26 - Quizvraag
Hoeveel weken heeft 1 jaar?
A
50
B
51
C
52
D
53
Slide 27 - Quizvraag
Hoeveel maanden heeft één jaar?
A
10
B
11
C
12
D
Ligt aan het jaar.
Slide 28 - Quizvraag
Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot
Slide 29 - Quizvraag
Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
Het Nibud
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 31 - Quizvraag
Benzine tanken hoort bij de ...
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven
Slide 32 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 33 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 34 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 35 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 36 - Quizvraag
Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
lasten uit bezit.
D
vaste lasten.
Slide 37 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?