We zitten op een terras.
Je wilt iets bestellen voor ons.
Wat zeg je?
A = klant
- groet
- Vraag of je iets mag bestellen
- Vertel wat je wilt bestellen
- Bedank
- Vraag om de rekening
- Bedank en groet
B = ober/ bediende
- groet terug
- Zeg dat dat kan en vraag wat hij/ zij wil bestellen
- Zeg dat het eraan komt (Het komt eraan) en breng de bestelling
- Geef een reactie
- Geef de rekening
- Bedank en groet terug