4) Bepaal welk soort woord je in moet vullen ( signaalwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord) en verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5) Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf bedacht had.
6) Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past.