13 A 0,045 × € 200.000 = € 9.000 rente. B € 200.000 ÷ 16 = € 12.500 per jaar
C De schuld na een jaar bedraagt € 200.000 – € 12.500 = € 187.500.
0,045 × € 187.500 = € 8.427,50 rente.
D Ieder jaar wordt de schuld lager. Over deze schuld moet rente betaald worden, dus wordt de te betalen rente ook ieder jaar lager.
14 a Er is maar een eigenaar die zijn geld in de onderneming steekt.
b Bij een eenmanszaak is er een persoon die garant staat voor de schulden. De bank loopt in zo’n situatie meer risico.
c A: nv: aandelenvermogen dat niet op naam staat.
B: eenmanszaak: 1 eigenaar met naam genoemd.
C: bv: aandelenvermogen dat op naam staat. D: vof: meerdere eigenaren met naam genoemd.