Modale hulpwerkwoorden

Programma voor deze les
Doel:
  • Aan het eind van de les weet je hoe je de drie werkwoorden dürfen, können en mögen moet gebruiken.
  • Aan het eind van de les heb je de werkwoorden halen en sein opgefrist en kun je een oefening maken met minder dan 2 fouten.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma voor deze les
Doel:
  • Aan het eind van de les weet je hoe je de drie werkwoorden dürfen, können en mögen moet gebruiken.
  • Aan het eind van de les heb je de werkwoorden halen en sein opgefrist en kun je een oefening maken met minder dan 2 fouten.

Slide 1 - Tekstslide

Modale hulpwerken en haben en sein
  • In dit blokuur krijg je uitleg over een groep werkwoorden die half onregelmatig zijn. We noemen dat MODALE HULPWERKWOORDEN
  • Daarnaast herhalen we halen en sein omdat die ook op de toets terug komen.

Slide 2 - Tekstslide

Modale hulpwerkwoorden
een hulpwerkwoord staat nooit alleen in de zin: daarom heet het HULPwerkwoord
Voorbeeld: 
ik kan lopen
ik wil  fietsen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het hulpwerkwoord in deze zin:
ik moet huilen
A
moet
B
huilen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het hulpwerk in deze zin:

Ik mag mijn moeder helpen
A
mag
B
helpen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het hulpwerkwoord in deze zin:

Ik zal je even appen.
A
zal
B
appen

Slide 6 - Quizvraag

Hulpwerkwoorden in het Duits
Regel:
De hulpwerkwoorden zijn in het Duits HALF onregelmatig: het enkelvoud is onregelmatig, het meervoud is regelmatig.


Slide 7 - Tekstslide

De Duitse hulpwerkwoorden
können                                   kunnen
mögen                                    houden van/lekker vinden
müssen                                  moeten
dürfen                                     mogen
wollen                                      willen
wissen                                     weten

Slide 8 - Tekstslide

können
wissen
müssen
mögen
dürfen
wollen
weten
mogen
kunnen
willen
houden van / lekker vinden
moeten

Slide 9 - Sleepvraag

Zo werkt het (1)
                                können        dürfen        mögen
ich                          kann               darf               mag
du                           kannst           darfst           magst
er/sie/es              kann               darf               mag

wir/sie/Sie          können          müssen          mögen
ihr                           könnt              müsst              mögt

Slide 10 - Tekstslide

Kies de goed vorm van können

Ich
A
kann
B
kannst
C
könnt
D
können

Slide 11 - Quizvraag

Kies de goede vorm van dürfen:

du
A
darf
B
dürfst
C
durft
D
darfst

Slide 12 - Quizvraag

Kies de goede vorm van mögen

Er
A
mög
B
mag
C
magt
D
mögt

Slide 13 - Quizvraag

Kies de goede vorm van können:

ihr
A
kann
B
kannt
C
können
D
könnt

Slide 14 - Quizvraag

'Opa kan' is in het Duits:
A
Opa könnt
B
Opa kannt
C
Opa kann
D
Opa kanne

Slide 15 - Quizvraag

Tot zover
Ga nu verder met de weektaak

Slide 16 - Tekstslide

Opdrachten
  • Maak in je 'boek' opdracht 5.2a en b, 5.3a en b
  • Open in je Peppelsagenda de opdracht over haben en sein. Lees de opdracht goed en maakt deze.
  •  Voor de volgende les moet je de leestekst uit je Peppelsagendag gelezen hebben. Vraag 1 en 2 beantwoord je in een Word-document.

Slide 17 - Tekstslide