Netwerken

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
LOBMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Netwerken: doel van de les
* Je weet wat een netwerk/netwerken is;
* Je weet hoe jouw netwerk eruitziet;
* Je hebt een idee hoe je jouw netwerk kunt gebruiken bij het      zoeken naar een stage of baan.

Slide 2 - Tekstslide

Waar denk jij aan bij het woord 'netwerken'?

Slide 3 - Woordweb

Netwerken
netwerken - regelmatig werkwoord uitspraak: net-werk-ken 1. contacten leggen waar je je voordeel mee kunt doen ♢ door goed te netwerken bereik je veel Regelmatig werkwoord: net-werk-ken ik netwerk 

Slide 4 - Tekstslide

Stelling: Het is belangrijker wie je kent dan wie je bent...
EENS
ONEENS

Slide 5 - Poll

Ongeveer de helft van alle vacatures wordt via via vervuld
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 6 - Quizvraag

NIET WAAR
Maar liefst 3/4 is via via!

Slide 7 - Tekstslide

Iedereen heeft een netwerk
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 8 - Quizvraag

WAAR
Tel alle namen maar eens uit je agenda, emailadressen, ledenlijsten, clubs, verenigingen, familie, vrienden enz enz

Slide 9 - Tekstslide

Als je via je netwerk een baan wilt vinden, lukt dat het beste via mensen die je vaak ontmoet
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 10 - Quizvraag

NIET WAAR
3/4 van de mensen die via netwerken een baan vinden, vindt die baan via mensen die ze zo nu en dan of nooit ontmoeten. Mensen die je vaak ziet, zoals je vrienden leven vaak in dezelfde wereld als jij en weten ongeveer hetzelfde als jij. Bekenden die verder van je af staan, laten je kennismaken met nieuwe werelden.

Slide 11 - Tekstslide

Het doel van netwerken is om elkaar te helpen.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 12 - Quizvraag

WAAR
Jij vraagt of anderen iets voor jou kunnen beteken. Maar het is de bedoeling dat jij ook kijkt of je de ander kunt helpen. Netwerken is tweerichtingsverkeer...

Slide 13 - Tekstslide

Netwerken kan je niet leren.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 14 - Quizvraag

NIET WAAR
De een kan het makkelijker dan de ander, maar iedereen kan leren om te netwerken. Netwerken gaat over het opbouwen van relaties. We netwerken vaak al zonder dat we het doorhebben, bijvoorbeeld op school, op de vereniging, op je bijbaan of je stage

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht: wie ken ik?
Stap 1: Schrijf  (uit je hoofd en in drie minuten!) alle mensen op die je kent, waarvan de voornaam begint met de letters A en D.  Kennen betekent: als je diegene opbelt, weet de ander meteen wie je bent.
Stap 2: Kijk nu in je contacten in je telefoon (of op Facebook of op Instagram) naar de mensen die jij kent van wie de naam met een A en D begint. Hoeveel zijn dit er?
stap 3:  Kijk nu naar het lijstje dat je uit je hoofd opgeschreven hebt. Waar staan er meer mensen? In je lijstje met opgeschreven namen of in je telefoon/op Facebook? Ben je mensen vergeten?
Zijn er mensen die je bent vergeten, waarvan je dat vooraf niet had verwacht? Je vader of moeder, broerof zus of vriend of vriendin misschien?

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht: breng je netwerk in beeld
Netwerken kan je helpen niet alleen met jouw loopbaan op school maar ook met je stage of je werk later
Welke mensen zouden jou kunnen helpen?
Dat kan in principe iedereen zijn:
 Jouw oom kan jou doorverwijzen naar een uitzendbureau omdat hij in het verleden daar heeft gewerkt.
Dus jouw sociale netwerk is even belangrijk als jouw zakelijke  network.

Slide 17 - Tekstslide

Netwerk in beeld
stap 1: Zet je eigen naam in het midden
stap 2: Denk na over de groepen mensen die je kent. Bijvoorbeeld: je gezin, je familie, de mensen in je straat, mensen op de sportclub, klasgenoten nu, mensen van je vorige school, vrienden, collega’s op je werk etc.
stap 3:  Schrijf de mensen die je kent, op het vel. Zet tegelijkertijd de mensen uit dezelfde groep bij elkaar
4. Trek een lijn tussen jezelf en de mensen die je kent
5. Trek een lijn tussen die mensen die elkaar ook kennen, bijvoorbeeld: je trekt een lijn tussen je vader en je moeder.
6. Herhaal stappen 4 tot en met 6 totdat je voor alle groepen zoveel mogelijk mensen hebt opgeschreven
7. Teken cirkels om de verschillende groepen in je netwerktekening. Je kunt daarvoor verschillende kleuren gebruiken

1. Denk na over de groepen mensen die je kent. Bijvoorbeeld: je gezin, je familie, de mensen in je straat, mensen op de sportclub, klasgenoten nu, mensen van je vorige school, vrienden, collega’s op je werk, vrijwilligerswerk, geloofsruimte etc.
2. Schrijf de mensen die je kent, op het vel. Zet tegelijkertijd de mensen uit dezelfde groep bij elkaar
3. Trek een lijn tussen jezelf en de mensen die je kent 
4. Trek een lijn tussen die mensen die elkaar ook kennen, bijvoorbeeld: je trekt een lijn tussen je vader en je moeder.
5. Herhaal stappen 4 tot en met 6 totdat je voor alle groepen zoveel mogelijk mensen hebt opgeschreven
6. Teken cirkels om de verschillende groepen in je netwerktekening. Je kunt daarvoor verschillende kleuren gebruiken
7. Zet uitroeptekens bij die mensen met wie praat je over: Wat je leuk vindt. Waar je goed in bent of waar zij vinden dat je goed in bent. Stages, (toekomstig) werk en je opleiding of vervolgstudie
8. Maak een foto van je netwerktekening, zodat je hem altijd kunt bekijken.

Slide 18 - Tekstslide

Einde van de les
* Welke drie stappen ga jij zetten om je (online) netwerk te vergroten?
* Hoe en waarmee help jij mensen in jouw netwerk? Noem een voorbeeld?

Slide 19 - Tekstslide