Modals

Can and To be able to
Grammar Part E, Theme 3.
Page 43 of your coursebook. 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Can and To be able to
Grammar Part E, Theme 3.
Page 43 of your coursebook. 

Slide 1 - Tekstslide

I can defend myself, but I am not able to beat Rico Verhoeven.

Slide 2 - Tekstslide

Can
Je gebruikt can wanneer je iets kunt doen. 
We hebben het dan vaak over vaardigheden zoals:

My dad can cook very well.

Slide 3 - Tekstslide

Can
Je gebruikt can ook wanneer je vraagt of zegt dat je iets kan doen. (informeel)

Can you come to the party?
Can you help me with my homework?

Slide 4 - Tekstslide

Hoe schrijf je het werkwoord na 'CAN'?
Welke vorm gebruik je?
A
Ligt eraan wie het onderwerp is/zijn. SHIT-regel
B
Het hele werkwoord / De infinitief
C
In de verleden tijd. Dus plus +ed.

Slide 5 - Quizvraag

I can defend myself, but I am not able to beat Rico Verhoeven.

Slide 6 - Tekstslide

To be able to
Je gebruikt to be able to wanneer je wilt zeggen dat je ergens toe in staat bent.
(fysiek)

I am able to eat that whole pie by myself. 

Slide 7 - Tekstslide

To be able to
Je gebruikt to be able to als je nadruk wil leggen op hoe speciaal het is dat iemand hiertoe in staat is

Only Mario is able to save Peach.

Slide 8 - Tekstslide

To be able to
Je gebruikt to be able to om te zeggen of vragen dat je in staat bent om te komen.
(formeel)
I am able to be there at 9 am.
We are able to play tonight. 

Slide 9 - Tekstslide

Hoe maak je deze zin ontkennend?
I am able to be there at 9 am.
A
I not am able to be there at 9 am.
B
I am not able to be there at 9 am.
C
I am able not to be there at 9 am.
D
I am unable to be there at 9 am.

Slide 10 - Quizvraag

En wat als het onderwerp een zij is?
(I am not able to be there at 9 am)

A
She is not able to be there at 9 am.
B
She am not able to be there at 9 am.
C
She are not able to be there at 9 am.
D
She is not ables to be there at 9 am.

Slide 11 - Quizvraag

Tenses Present

I am able to run a marathon
She .... able to run a marathon
We ... able to run a marathon




Slide 12 - Tekstslide

Tenses Past

I was able to run a marathon
She .... able to run a marathon
You ... able to run a marathon




Slide 13 - Tekstslide

CAN gebruik je wanneer je iets zou kunnen doen. 

Los van dat je misschien redenen hebt waarom dat nu of op een bepaald moment niet kan
I can drive a car.
I can play volleyball.
TO BE ABLE TO  gebruik wanneer je ook daadwerklijk in staat bent om iets te doen op het moment. 

I'm unable to drive a car right now, because ...
I'm not able to volleyball tonight, because ...

Slide 14 - Tekstslide