- jas weg - geen eten en drinken - telefoon weg - capuchon af
- boek op tafel - ademen
- chromebook op tafel
timer
3:00
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Welkom
- jas weg - geen eten en drinken - telefoon weg - capuchon af
- boek op tafel - ademen
- chromebook op tafel
timer
3:00
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Terugblik
Woordenschat H3
Figuurlijk taalgebruik
Woordenschat H4 Homoniemen
Slide 3 - Tekstslide
Figuurlijk taalgebruik en de betekenis herkennen
Woordenschat H3
Om een tekst te begrijpen, is het belangrijk dat je figuurlijk taalgebruik herkent.
Uitdrukkingen zijn ook een vorm van figuurlijk taalgebruik. Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, zoek je de betekenis op in het woordenboek. Zoek bij het belangrijkste woord uit de uitdrukking.
Slide 4 - Tekstslide
H4: Homoniemen
Een woord met meer betekenissen noem je een homoniem. Daardoor kun je in de war raken. Lees de tekst goed, want vaak kun je uit de rest van de tekst opmaken welke betekenis wordt bedoeld.
Bijvoorbeeld: de bank
Slide 5 - Tekstslide
Doel vandaag
Formuleren H3:
Je kunt lidwoorden, voorzetsels en voegwoorden benoemen. Je kunt werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden benoemen.
Slide 6 - Tekstslide
Formuleren H3:
Woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en voegwoord heb je geleerd in jaar 1 en 2 De aardige man rent en struikelt over de grijze stoeptegel.
Weet je het nog? Kijk op blz 213 in het boek
Slide 7 - Tekstslide
timer
25:00
Taalverzorging: woordsoorten
maken: 2, 2~, 3, 3~ en 4
BLZ 213
Slide 8 - Tekstslide
Herhaling woordenschat H3
Figuurlijk taalgebruik
Maken: 5 (puzzel, krijg je van mij) en 8 (online)
timer
15:00
Slide 9 - Tekstslide
Doel:
Formuleren H4: Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken.
Slide 10 - Tekstslide
Taalverzorging formuleren H4:
Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord, meestal een woord dat eerder of verderop in de tekst staat.
Mijn broer is ziek. Hij is vandaag thuisgebleven.
Slide 11 - Tekstslide
blz 108
Slide 12 - Tekstslide
Taalverzorging formuleren
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open. (de)
Het gereedschap dat jij gebruikt, is beter dan dit oude ding. (het)
De jongen met wie ik heb afgesproken, heeft een brommer waarmee hij elke dag naar school rijdt. (zaken of dingen)