Herhaling grammatica vwo 4

Herhaling grammatica vwo 4
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling grammatica vwo 4

Slide 1 - Tekstslide

Vertaal: jij hebt

Slide 2 - Open vraag

Vertaal: zij wordt

Slide 3 - Open vraag

Vertaal: jullie hadden

Slide 4 - Open vraag

Vertaal: ik zou

Slide 5 - Open vraag

Vertaal: hij heeft gehad

Slide 6 - Open vraag

Wiederholung
haben,
sein,
werden
ich  

du

er/sie/es 

wir

ihr

sie / Sie 
hast
werden
ist
seid
wird
bin
werde
werdet
hat
bist
sind
wirst
haben
habt
habe
haben
sind
werden

Slide 7 - Sleepvraag

Modale werkwoorden
geen modale werwoorden
klinkerwisseling in het enkelvoud
Geen uitgangen bij ich/er...
Uitgangen -e, -st, t, en, t, en
Uitgangen -, st, -, en, t, en

Slide 8 - Sleepvraag

Zoek de juiste uitgangen (v.t.) van de modale werkwoorden bij elkaar.
ich konn-
wir woll-
du durf-
ihr wuss-
er muss-
sie wuss-
ten
test
te
te
 te
tet

Slide 9 - Sleepvraag

Wat zijn "zwakke"werkwoorden
A
werkwoorden die niet van klank veranderen
B
werkwoorden die van klank veranderen
C
werkwoorden die onregelmatig zijn

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn de uitgangen van de zwakke werkwoorden?
A
e , st, t, en, t, en
B
e,st,u, ie,t,en
C
e,st,a,an,t,en
D
weet ik niet meer

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
geben
B
essen
C
fühlen
D
schwimmen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
warten
B
fahren
C
laufen
D
tragen

Slide 13 - Quizvraag

wat is een sterk werkwoord?
A
een werkwoord dat verandert van klank bij meervoud
B
een werkwoord dat verandert van klank in de verleden tijd
C
een werkwoord dat niet verandert in de verleden tijd
D
een werkwoord dat niet verandert in bij meervoud

Slide 14 - Quizvraag

Sterke werkwoorden met a in de stam.
Sterke werkwoorden met e in de stam.
du/er/sie/es
er fährt
wir sprechen
a verandert in ä
ich lese
e verandert in i bij een korte klank
ich sehe
du siehst
ich laufe
du läufst
Tegenwoordige tijd
machen

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep de juiste werkwoorden naar de juiste tabel.
Welke zijn zwak en welke zijn sterk?
ich mache    wir machen
du machst    ihr macht
er macht      Sie/sie machen
ich fahre   wir fahren
du fährst   ihr fahrt
er fährt     Sie/sie fahren
anfangen
arbeiten
brauchen
fallen
halten
kaufen
lassen
lernen

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is de regel bij sterke werkwoorden?
A
ge + stam + en
B
ge + stam + ten
C
ge+ stam + t
D
ge + stam + d

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal: hij rijdt

Slide 18 - Open vraag

Vertaal: jij gaat

Slide 19 - Open vraag

Vertaal: jij eet

Slide 20 - Open vraag

Vertaal: hij trapt

Slide 21 - Open vraag

Vertaal: zij slaapt

Slide 22 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord bleiben in de verleden tijd

Slide 23 - Open vraag