Deel 2 - Wie is dat?

Deel 2 - Wie is dat?
Zo gezegd 1.1 update
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
OkanSecundair onderwijs

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 400 min

Onderdelen in deze les

Deel 2 - Wie is dat?
Zo gezegd 1.1 update

Slide 1 - Tekstslide

bladzijde 40, oefening 1
WAAR WOON JIJ?
We luisteren naar de dialoog. We lezen mee.

Waar woon JIJ? --> IK woon in ...
Waar wonen JULLIE --> WIJ wonen in ...
Wonen Sinan in Zhara in ... ? --> Ja, ZIJ wonen in ...

Slide 2 - Tekstslide

bladzijde 40, oefening 2
 1. Neem je computer. Geef je gebruikersnaam en paswoord in.
2. Open internet. Surf naar zogezegd.pelckmans.be .
3. Open je boek op pagina 2.
4. Activeer je code. (= 16 cijfers/letters op pagina 2)
5. Open Zo gezegd 1.1 Breakthrough (editie 2024).
6. Ga naar deel 2, pagina 40, oefening 2: Ik oefen extra - dialogen. Druk op P.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Waar woon jij?
Boechout - Vremde
Lint
Hove
Edegem
Mortsel
Borsbeek
Wommelgem
Ranst - Broechem
Lier
ergens anders

Slide 5 - Poll

bladzijde 41, oefening 3
HOE KOM JIJ NAAR SCHOOL?
We luisteren naar de dialoogjes. We lezen mee.

1. Ik kom MET de auto, MET de fiets, MET de bus ...
    ! Ik kom TE VOET!    (niet: met ...)

2. de trein, de bus, de tram = HET OPENBAAR VERVOER

Slide 6 - Tekstslide

bladzijde 41, oefening 4
Oefen op de dialogen met je computer.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe kom jij naar school?
met de trein
met de bus
met de tram
met de auto
met de brommer
met de fiets
met de step
te voet
anders

Slide 8 - Poll

Bladzijde 42, oefening 5
Tip: Lees altijd eerst de vragen!
We nemen de A / B / C-kaartjes.
We luisteren naar de dialoog.

a. Wie hoor je? Markeer het juiste antwoord.
b. Wat weet je over de vrouw?
c. Wat weet je over de man?

Slide 9 - Tekstslide

Bladzijde 42, oefening 5
Kijk naar je antwoorden.
Voer nu per TWEE een dialoog.

Persoon A = Gloria
Persoon B = Ali

Slide 10 - Tekstslide

Bladzijde 43, oefening 6
Interview vier KLASGENOTEN (= leerlingen uit je klas).

Stel een goede vraag.
Antwoord met een volledige zin.
Schrijf het antwoord kort op.
                                                                            Wat zeg je?
                                                                            Wablief? 

Slide 11 - Tekstslide

Bladzijde 43, oefening 7
Dat klopt.                        = Dat is juist. = Dat is correct.
Dat klopt niet.               = Dat is fout. = Dat is niet correct.

Kijk naar de antwoorden van Ali.

Klopt dat of klopt dat niet?

Slide 12 - Tekstslide

Bladzijde 44, oefening 8


Dat is Alejandro.
Zijn familienaam is Peeters.
Hij komt uit Colombia.
Hij woont in Mortsel.



KLOPT DAT OF 
KLOPT DAT NIET?

Dat is Hajar.
Haar achternaam is Morales.
Ze spreekt Russisch.
Ze komt met de bus naar school.

Slide 13 - Tekstslide

Bladzijde 44, oefening 8

Schrijf nu zelf zinnen over een klasgenoot: 
juist of fout?

De andere leerlingen zeggen: 
'dat klopt' of 'dat klopt niet'.

Slide 14 - Tekstslide

Blz. 45, oef. 9

Deze oefening doe je PER TWEE.
leerling A: bladzijde 73.         Leerling B: bladzijde 74

Stel correcte vragen.
Antwoord met een zin.
Schrijf een woord op.
                                                                  Ik weet het niet. 

Slide 15 - Tekstslide

Bladzijde 46, oefening 11
HOELANG WOON JIJ AL IN BELGIË?
7 dagen = 1 week
30 of 31 dagen = 1 maand
12 maanden = 1 jaar

Ik woon NOG MAAR 2 weken in België.  (korte periode)
Ik woon AL 2 jaar in België.                          (lange periode)

Slide 16 - Tekstslide

Bladzijde 46, oefening 11
Ik woon AL tien jaar in België.
Ik wacht AL een uur op de bus.
lange periode --> al

Ik woon NOG MAAR twee weken in België.
De baby is NOG MAAR twee weken oud.
korte periode --> nog maar

Slide 17 - Tekstslide

Blz. 46, oef. 11
HOELANG WOON JIJ AL IN BELGIË?
We maken een rij. 



De persoon die het langste in België woont, staat vooraan.
De persoon die het kortste in België woont staat achteraan.

Slide 18 - Tekstslide

Bladzijde 46, oefening 12

Je krijgt een kaart.
Stel deze persoon voor.
Maak correcte zinnen.

Slide 19 - Tekstslide

Bladzijde 47, oefening 13
Ben je getrouwd?
- Ja, ik ben getrouwd.
- Nee, ik ben niet getrouwd.
- Nee, ik ben gescheiden.
- Nee, ik woon samen.
- Nee, ik ben alleenstaand (= single).

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Blz. 48, oef. 14 en 15
Heb jij kinderen? - Nee, ik heb geen kinderen.
Heb jij kinderen? - Ja, ik heb een zoon en een dochter.

Is je kind een jongen? Dan is hij je zoon.
Is je kind een meisje? Dan is ze je dochter.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Bladzijde 49, oefening 16
Lees altijd eerst de vragen!

a. Welke informatie hoor je? Markeer het juiste antwoord.
b. Zijn ze getrouwd, gescheiden, samenwonend of  alleenstaand? Zet een X.
c. Hebben ze kinderen? Zijn het jongens of meisjes?
Schrijf 1, 2, 3, geen ... in de juiste kolom.

Slide 25 - Tekstslide

Bladzijde 49, oefening 16
getrouwd
gescheiden
samen-wonend
alleen-staand
heeft kinderen:
jongen(s)
heeft kinderen: meisje(s)
Ana
x
geen
geen
Gloria
x
geen
1
Andrei
x
1
1
Hua
x
geen
geen
Asuka
x
geen
1

Slide 26 - Tekstslide

Bladzijde 55, oefening 23 en 24
Lees eerst de vragen.
Kijk naar de interviews.
23. Zet een X bij de juiste foto.

We kijken nog eens naar de interviews.
24. Is het juist of fout? Zet een X.

Slide 27 - Tekstslide

Bladzijde 50, oefening 17
Verzin een fantasie-personage.
We doen een interview met het fantasie-personage.
Stel een goede vraag. Antwoord met een volledige zin.
Schrijf het antwoord kort op.

Ben je getrouwd?
Heb je kinderen? Hoeveel?
Hoelang woon je in België?

Slide 28 - Tekstslide

Bladzijde 51, oefening 20

Vul het formulier in met jouw eigen gegevens.

Slide 29 - Tekstslide

Bladzijde 52 en 53, oefening 21
Jean leert Nederlands. Lees de e-mail.
Beantwoord de vragen.
Kijk naar de start en het einde:
"Hallo!"
...
"Groetjes
Jean"

Slide 30 - Tekstslide

Bladzijde 54, oefening 22
Schrijf een ANTWOORD op de e-mail.
- Eerst schrijf je op een apart papier. 
- VOOR WIE is de e-mail?
- FORMEEL of INFORMEEL?
- WAT wil je zeggen?
- Begin elke zin met een HOOFDLETTER.
- Eindig elke zin met een PUNT.

Slide 31 - Tekstslide

Bladzijde 56 en 58, oefening 26

a tot f: Zoek het antwoord op de vragen 
in de teksten.

g tot k: Schrijf je eigen antwoord.

Slide 32 - Tekstslide