Les saisons
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Printemps
Slide 2 - Woordweb
Slide 3 - Tekstslide
Quel saison?
A
hiver
B
printemps
C
été
D
automne
Slide 4 - Quizvraag
Quel saison?
A
hiver
B
printemps
C
été
D
automne
Slide 5 - Quizvraag
Quel saison?
A
hiver
B
printemps
C
été
D
automne
Slide 6 - Quizvraag
Quel saison?
A
hiver
B
printemps
C
été
D
automne
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Wanneer gebruik je "en" en wanneer gebruik je "au"?
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Janvier
Février
Aout
Mars
Avril
Mai
Juin
Juillet
Décembre
Novembre
Octobre
Septembre
Januari
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
September
Oktober
November
December
Slide 11 - Sleepvraag
Slide 12 - Tekstslide
Je zegt: en janvier (in januari)
Hoe zeg je: in september?
Hoe zeg je: in september?
Slide 13 - Open vraag
NOVEMBRE
MARS
AOÛT
JANVIER
AVRIL
OCTOBRE
FÉVRIER
MAI
JUIN
SEPTEMBRE
DÉCEMBRE
JUILLET
Slide 14 - Sleepvraag
Slide 15 - Video
A Pâques, quel animal apporte les oeufs selon la légende ?
A
lupin
B
lapin
C
lepin
D
cochon
