HA1: Kapitel 1: vraagwoorden

Kapitel 1

Fragewörter

(vraagwoorden)


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 1

Fragewörter

(vraagwoorden)


Slide 1 - Tekstslide

Doel

Je leert de Duitse vraagwoorden
Je kunt de juiste vraagwoorden in een zin gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Vraagwoorden

Slide 3 - Woordweb

Welke vraagwoorden zijn er?

wie = wer

wat = was

waar = wo

hoe = wie

woher = waarvandaan

wohin = waarheen

wanneer = wann

waarom = warum

welk(e) = welche

Slide 4 - Tekstslide

Quiz
Wat betekenen de volgende vraagwoorden?

Slide 5 - Tekstslide

wanneer
A
wie
B
wo
C
wer
D
wann

Slide 6 - Quizvraag

waar
A
wie
B
wo
C
wer
D
wann

Slide 7 - Quizvraag

wie
A
wie
B
wo
C
wer
D
wann

Slide 8 - Quizvraag

hoe
A
wie
B
wo
C
wer
D
wann

Slide 9 - Quizvraag

welke
A
wie
B
welche
C
wer
D
wo

Slide 10 - Quizvraag

'wie' in het NL is in het Duits ?
A
wie
B
wer
C
was
D
hoe

Slide 11 - Quizvraag

(welke).........Telefonnummer hast du?
A
wann
B
warum
C
wieso
D
welche

Slide 12 - Quizvraag

(wie).............ist das?
A
wie
B
wer
C
wohin
D
wann

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent het Duitse -wann- ?
A
hoe
B
wat
C
waar
D
wanneer

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent het Duitse -Was- ?
A
hoe
B
wat
C
waar
D
wanneer

Slide 15 - Quizvraag

Nu iets lastiger
Welk vraagwoord past in de zin?

Slide 16 - Tekstslide

________ kommst du morgen? Um halb 10
A
wer
B
wie
C
wann
D
woher

Slide 17 - Quizvraag

_______ Musik magst du?
A
was
B
wie
C
welche
D
wo

Slide 18 - Quizvraag

_______ hast du das gemacht?
A
wann
B
warum
C
wo
D
woher

Slide 19 - Quizvraag

______ kommst du? Aus Frankreich
A
woher
B
wann
C
warum
D
welche

Slide 20 - Quizvraag

...............wohnt Tom?
A
wie
B
wann
C
was
D
wo

Slide 21 - Quizvraag

........kommt deine Freundin zu uns?
A
wer
B
wo
C
wann
D
was

Slide 22 - Quizvraag

Evaluatie

Slide 23 - Tekstslide

Welke vraagwoorden zijn er?
(het zijn er 9)

Slide 24 - Open vraag

Ik kan de vraagwoorden vertalen naar het Duits
A
Ja, allemaal
B
Bijna allemaal
C
Nee, ik moet ze nog goed leren

Slide 25 - Quizvraag

Ik kan de juiste vraagwoorden in de zin plaatsen
A
Ja, makkie!
B
Dat vind ik nog lastig
C
Nee, dat kan ik nog niet

Slide 26 - Quizvraag