Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Volgens het boek:
1. Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
2. Enkelvoud of meervoud?
3. Juiste vorm van het werkwoord kiezen.

Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

- woorden in de zin als
nu, vandaag, op dit moment
Verleden tijd

- woorden in de zin als
vroeger, gisteren, vorige week, toen

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoud

Bijvoorbeeld:
Ik, hij, oma, Jantine, het biggetje, zij

Meervoud

Bijvoorbeeld:
Mijn ouders, de leerlingen, de welpjes, zij

Slide 4 - Tekstslide

't kofschip
Bij zwakke werkwoorden in verleden tijd/voltooid deelwoord:
stam eindigt wel op medeklinker in 't kofschip > +te(n)
stam eindigt niet op medeklinker in 't kofschip > +de(n)

Slide 5 - Tekstslide

Onthouden!
In de verleden tijd schrijf je NOOIT *dt*

Slide 6 - Tekstslide

En nu?
* Is het woord dat ik moet invullen de persoonsvorm?*


DIT IS ALTIJD JE EERSTE VRAAG


Slide 7 - Tekstslide

Het woord is een persoonsvorm.
Bij tegenwoordige tijd:
Enkelvoud : stam (ik loop)
Enkelvoud: stam + t (hij loopt)
Meervoud: hele werkwoord (wij lopen)


Slide 8 - Tekstslide

Het woord is een persoonsvorm.
Bij verleden tijd:
Zwak werkwoord
Enkelvoud: stam + de  / stam + te
Meervoud: stam + den / stam + ten
Sterk werkwoord : zo kort mogelijk

Slide 9 - Tekstslide

Het woord is geen persoonsvorm.
* schrijf het woord zo kort mogelijk *
Laatste letter -t/-d?
Woord langer maken in je hoofd >
hoor je een -d, schrijf je een -d
hoor je een -t, schrijf je een -t

Slide 10 - Tekstslide

SCHRIJF OP!
ALS IK PERSOONSVORMEN IN DE TEGENWOORDIGE TIJD OF DE VERLEDEN TIJD MOET SPELLEN, BEGIN IK MET HET OPSCHRIJVEN VAN DE STAM.

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
- Verder met je weektaak, in stilte.
- Klaar? Maken oefentoets woordenschat/taalverzorging.
- Moeilijk? Extra instructie!

Slide 12 - Tekstslide