‹Terug naar zoeken

Unidad 1

Unidad 1
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unidad 1

Slide 1 - Tekstslide

La pronunciación
coche
Madrid
avión
jirafa
yogur
hospital
centro
me llamo
año

Slide 2 - Tekstslide

Objetos en el aula
1. la silla
de tafel
2. la mesa
het boek
3. la puerta
de stoel
4. la ventana
de computer
5. el libro
het raam
6. el cuaderno
de deur
7. el ordenador
het schrift

Slide 3 - Tekstslide

En el estuche escolar
El bolígrafo
El lápiz
La goma de borrar
Las tijeras
El sacapuntas

Slide 4 - Tekstslide

Klassetaal: En el aula
LA PROFESORA: S-N
¡Siéntate, por favor!
¡Silencio por favor!
¡Coge tu libro y cuaderno, por favor!
 ¡Coge un bolígrafo/tu agenda/tu ordenador, por favor!
*¡Abre tu libro en la página ...!
*¡Cierra la puerta por favor!


*¿En qué página estamos?

Slide 5 - Tekstslide

Klassetaal: En el aula
LOS ALUMNOS N-S

¿Puedo ir al baño?
¿Tiene una hoja de papel?
¿En qué página estamos?

Slide 6 - Tekstslide

Los pronombres personales
ik = yo
jij = tú
hij = él
zij = ella
u = usted
wij = nosotros, nosotras
jullie = vosotros, vosotras
zij = ellos of ellas
u (meervoud) = ustedes

Slide 7 - Tekstslide

Los pronombres personales:
welke persoon past waar?
Kies uit: él, ellos (2x), nosotros, ella, ellas en vosotros
de tafel
mijn ouders
Pablo en ik
Mónica en jij
Mónica en Carmen 
Susana en hij
Pedro

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het werkwoord "ser" in:

1) Tú ......................... mi amigo.
2) Rodriguez .......................... un chico.
3) Vosotros ......................... buenos estudiantes.
4) Pabo y Pedro ......................... amigos.
5) La mesa ........................ roja (rood).
6) Los bolígrafos .......................... verdes (groen).
7) Nosotros ........................ Julia y Carmen.
8) Carla y yo ...................... españolas.
9) Yo ...................... inteligente.
10) Usted ....................... simpático.









Slide 10 - Tekstslide

Toetsmomenten
Proefso: wo 9 oktober 6e uur
So 'voor het echie': wo 16 oktober 6e uur

Leerstof: Woordjes 1 t/ 42 N-S (blz. 105)
Zinnen: En el aula (la profesora SN en los alumnos NS)
Gramática: persoonlijke voornaamwoorden, en het werkwoord "ser"


Slide 11 - Tekstslide

Lidwoorden
el libro
los deberes
la mesa
las tijeras

Slide 12 - Tekstslide

Lidwoorden
de tafel
de tafels
een tafel
een paar tafels
de pen
de pennen
een pen
een paar pennen

Slide 13 - Tekstslide

De lidwoorden: bepaald <-> onbepaald
een, een paar
mannelijk
vrouwelijk
ev
un niño
una niña
mv
unos niños
unas niñas
de, het
mannelijk
vrouwelijk
ev
el niño
la niña
mv
los niños
las niñas

Slide 14 - Tekstslide

Mannelijk <-> vrouwelijk
De meeste woorden zijn of vrouwelijk of mannelijk.
Personen en dieren kunnen echter zowel mannelijk als vrouwelijk zijn:
el león - la leona
el gato - la gata

el profesor - la profesora
el camarero - la camarera


Slide 15 - Tekstslide

Werkwoorden (Los verbos)
3 grupos:

escuchar
leer
escribir

Slide 16 - Tekstslide

Lee el texto en la página 16
¿Cómo se dice en español?

Ik heet ...
Hoe heet je?

Slide 17 - Tekstslide

Llamarse (heten)
Llamar - se
Se betekent "zich" en staat in de infinitief (het hele werkwoord) meteen aan het hele werkwoord vastgeplakt.
Llamar = noemen
Dus llamarse = zich noemen = heten

Het woordje "se" komt in een zin voor het werkwoord te staan.
El alumno se llama Paco.
La compañera de Paco se llama Carmen.


Slide 18 - Tekstslide

Llamarse (heten)
ik heet: (yo) me llamo
jij heet: (tú) te llamas
hij heet: (él) se llama
zij heet: (ella) se llama
u heet: (usted) se llama
zij heten (mannelijk): (ellos) se llaman
zij heten (vrouwelijk): (ellas) se llaman
u heet (meervoud): (ustedes) se llaman

Slide 19 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van "llamarse" in
Yo ................................... Paulien Ardesch.
Mis padres  ................................... Ben y Mientje.
Mi hermana  ................................... Jentina.
Mis hijos  ................................... Lars y Thomas.
¿Y tú, cómo tú  ...................................?

Slide 20 - Tekstslide

Ejercicio 6 gramática
grande <-> pequeño
azul
amarillo
rojo
blanco

Slide 21 - Tekstslide

Ejercicio 5 gramática
1) negro, negra = zwart
2) pequeño, pequeña = klein
5) de = van
6) grande = groot
7) la hermana = de zus
9) equipo = ploeg, team
10) casa = huis

Slide 22 - Tekstslide

Ejercicio 6
1. El bolígrafo es azul.
2. La silla es grande.
3. ¿Usted es doctor?
4. Yo soy el compañero de Ana
5. El sol es amarillo.
6. Yo no soy español.
7. El hotel es pequeño.

Slide 23 - Tekstslide

Ejercicio 9
España - el español
La comunidad (autónoma)
La capital
La ciudad
La lengua
el norte
el sur
el este
el oeste

Slide 24 - Tekstslide

Zet de woorden in de juiste volgorde.
1. es / pizarra / negra / la
2. llamas / te / ? / cómo / ¿
3. Pedro / la / de / soy / profesora / yo
4. compañera / eres / la / Pedro / tú / de
5. grande / es / ventana / la

Slide 25 - Tekstslide

CULTURA: España
la península ibérica: het Iberisch schiereiland
la isla: het eiland
una superficie: een oppervlakte
limitar con: grenzen aan
la costa: de kust
el mar: de zee
todo el país: het hele land
además de: naast

Slide 26 - Tekstslide

España
  • Uit welke drie delen bestaat Spanje?
  • Hoe groot is Spanje?
  • Aan welke landen grenst Spanje?
  • Welke officiële talen  zijn er in Spanje?

Maak nu oefening 2 en 3 (TB 19) 

Slide 27 - Tekstslide

Las Comunidades

Slide 28 - Tekstslide

Maak zinnen met de woorden en de juiste vorm van ser
1. bolígrafo / rojo
2. yo no / español
3. ¿tú / estudiante
4. mi amigo / mexicano
5. silla / grande

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

yo soy Paulien <-> (yo) me llamo Paulien

Slide 31 - Tekstslide

Oye - Madre Tierra
Oye, 
abre tus ojos, 
mira hacia arriba.
Disfruta las cosas buenas que tiene la vida.
Abre tus ojos, 
mira hacia arriba.
Disfruta las cosas buenas que tiene la ...

Slide 32 - Tekstslide

Ejercicio "ser"
1. El lápiz (soy/eres/es) negro.
2. Las mesas (somos/sois/son) blancas.
3. Yo (soy/eres/es) una chica simpática.
4. Pablo (es/son/eres) inteligente.
5. Tú (soy/eres/sois) de España, ¿no?
6. Paloma y yo (soy/somos/son) amigas.
7. Vosotros (somos/sois/son) buenos estudiantes.
8. Señor González, usted (son/eres/es) profesor de español, ¿no?

Slide 33 - Tekstslide

Meer lessen zoals deze

U1 lección 2 ¿De dónde eres?

- Les met 16 slides
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Verbo ser y llamarse

- Les met 21 slides
SpaansVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Les 9 - 2HV P1 - Repetir Vocabulario, SER, LLAMARSE y más

- Les met 40 slides
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

unidad 1 3V/H voc. y verbo ser &el articulo

- Les met 25 slides
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

PA1C2 Verbos en presente Nivel 1-4

- Les met 39 slides
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

havo 2B Verbos en presente Nivel 2

- Les met 37 slides
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

week 44

- Les met 28 slides
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Unidad 1: Mis amigos y yo/Lección 2

- Les met 19 slides
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1