Hoofdstuk 23 - Naar de huisarts

• NT2
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 1

Hoofdstuk 23 - Naar de huisarts

Lezen

Lees de tekst.

Ken je een woord niet? Zoek het op!

Zoek niet de hele zin op!

Probeer zelf te lezen, niet met Google Translate.

Schrijf nieuwe woorden op! 

Lees de tekst

Paula belt de huisarts. 

Ze praat met de assistente. 

Ze zegt: 'Paul is heel heel ziek!

Hij wil een afspraak met de huisarts!'

De assistente vraagt: 'Kunt u vanmiddag om half twee?'

'Ja,' zegt Paula, 'half twee is goed.'

Paula belt met de huisarts

1. waar
2. niet waar

Paul kan snel naar de huisarts

1. waar
2. niet waar

Hoe laat kan Paul naar de huisarts?

1. 02:30
2. 01:30
3. 13:30
4. 14:30

Lees de tekst

Paul en Paula zijn om half twee bij de huisarts. 

'Goedemiddag,' zegt de huisarts, 'ik ben dokter Zidan.

Wat zijn uw klachten?'

Paula zegt: 'Paul is heel ziek.

Hij heeft koorts en hij heeft veel pijn in zijn buik.'

Dokter Zidan luistert naar de buik van Paul. 

Wat betekent 'klachten'

1. vervelende dingen zeggen
2. pijn aan je lichaam
3. iemand die iets koopt

Paula denkt dat Paul heel ziek is

1. waar
2. niet waar

Wat doet dokter Zidan?

1. 
2. 
3. 

Lees de tekst

Hij vraagt: 'Eet u veel?'

Paul hoest en zegt: 'Nee, ik eet nooit veel.'

'Hij eet wel veel paella,' zegt Paula. 

'Twee borden!

En twee borden ijs met peer! 

En drie stroopwafels!'

Wat vraagt de dokter aan Paul?

Paul is eerlijk

1. waar
2. niet waar

Paula is eerlijk

1. waar
2. niet waar

Lees de tekst

De dokter lacht.

'Dat is veel eten,' zegt hij. 

'Dat is niet goed voor uw buik.'

Paul lacht niet. 

'Moet ik naar het ziekenhuis?' vraagt hij. 

'Nee hoor,' zegt de dokter.

'U moet naar de apotheek voor medicijnen.'

Veel eten is goed voor Paul.

1. waar
2. niet waar

Paul is heel ziek

1. waar
2. niet waar

Paul moet naar het ziekenhuis.

1. waar
2. niet waar

Wat moet Paul halen?

1. 
2. 
3. 

De Kruidvat is een apotheek

1. waar
2. niet waar

Lees de tekst

Hij schrijft een recept.

Hij zegt: 'U moet drie keer per dag een pil innemen met water.'

'U bent dan snel weer helemaal in orde.'

'Dank u wel dokter,' zegt Paul. 

Wat is een recept van de dokter?

1. Uitleg over medicijnen
2. Uitleg hoe je iets moet koken
3. Een rekening

Wat moet Paul doen?

Paul is snel weer beter

1. waar
2. niet waar

Lees de tekst

Paul is weer thuis.

Hij ligt in bed. 

Paula zegt: 'Ik ga naar de apotheek voor jou.'

Ze loopt naar de deur. 

'Ik ben snel terug. En boterschap.'

Het is niet boterschap,' zegt Paul, 'het is beterschap.'

Maar Paula is al weg. 

Waar is Paul?

1. In de badkamer
2. In de slaapkamer
3. In de woonkamer
4. Bij de apotheek

Wat zeg je als iemand ziek is?

Paula hoort wat Paul zegt

1. waar
2. niet waar