Present Simple, Questions, Short answers, Negative

The Present Simple
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

The Present Simple

Slide 1 - Tekstslide

The Shit regel
Bij I/You/We/They gebruiken we het hele werkwoord. 
I sleep everyday.

Bij She/He/It gebruiken we het hele werkwoord+s
She sleeps everyday.

Slide 2 - Tekstslide

Uitzonderingen shit-regel
Bij werkwoorden die eindigen op een -y, veranderd de y in een -ies bij She/he/It.
I study -> He studies

Bij werkwoorden die eindigen op een 's' klank (s, ch, sh, zz) en op een -o: krijgen een -es achter het ww.
I watch -> she watches
We finish -> he finishes
We go -> He goes
I do -> it does

Slide 3 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van het werkwoord.

She ___ (want) a bike for her birthday.
A
want
B
wantes
C
wants
D
wands

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van het werkwoord.

They ____ (clean) the house every week.
A
clean
B
cleaned
C
cleans
D
cleant

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van het werkwoord.

They ___(help) their mom in the kitchen.
A
helps
B
help
C
helped
D
helpt

Slide 6 - Quizvraag

Negative/ontkennend
We gebruiken don't bij I/You/We/They om een zin ontkennend te maken.
We don't want to go to school.

We gebruiken doesn't bij She/He/It.
Als een zin doesn't erin heeft, komt er geen s bij het werkwoord. 
He doesn't want to go to school.


Slide 7 - Tekstslide

Kies de goede vorm van het werkwoord.

We ____ (not like) to clean to house.
A
doesn't like
B
doesn't likes
C
don't likes
D
don't like

Slide 8 - Quizvraag

Kies de goede vorm van het werkwoord.

My son ___ (not make) his bed.
A
doesn't make
B
doesn't makes
C
don't make
D
don't makes

Slide 9 - Quizvraag

Kies de goede vorm van het werkwoord.

They ____ (not speak) Spanish.
A
doesn't speak
B
doesn't speaks
C
don't speak
D
don't speaks

Slide 10 - Quizvraag

Vragen maken met do/does
Wanneer we vragen willen maken in de Present Simple, gebruiken we Do/Does aan het begin van de vraag.

We gebruiken Do voor I/You/They/We en we gebruiken Does voor She/He/It.

Do you like your classmates?
Does she want to come over later today?

Slide 11 - Tekstslide

Kies de juiste vorm: do of does

____ you like to go to school?
A
Do
B
Does
C
do
D
does

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste vorm: do of does.

___ he clean his own room?
A
Do
B
Does
C
do
D
does

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste vorm: do of does

___ we want to go to her party?
A
do
B
does
C
Does
D
Do

Slide 14 - Quizvraag

Korte antwoorden
Vragen die gesteld worden met ''Do/Does'', kunnen beantwoord worden met een kort antwoord. 

Do you like to teach?              Yes, I do.
Does she want a cookie?     No, she doesn't.

- Als er een vraag gesteld word met ''Do/Does'', komt dit ook terug in je antwoord. 
- Als er vraag word gesteld met ''you'', reageer je met ''I''

Slide 15 - Tekstslide

Beantwoord deze vraag:

Do you like your siblings?
A
Yes, I do.
B
yes i do
C
No, I don't.
D
no i don't

Slide 16 - Quizvraag

Beantwoord deze vraag:

Does she want to go home?
A
No, she doesn't.
B
Yes, she does.
C
no she doesn't
D
yes she does

Slide 17 - Quizvraag

Beantwoord deze vraag:

Does he need any help?
A
no he doesn't
B
yes he does
C
No, he doesn't.
D
Yes, he does.

Slide 18 - Quizvraag

De WH- vragen
Je kunt ook vragen met die met niet met Do/Does beginnen, namelijk met: what, where, who, when, why en how.

Deze wh-vragen komen voor do/does.

when/ you/ to watch/ tv.
When do you watch tv?

how/ to relax/ she.
How does she relax?

Slide 19 - Tekstslide

Maak een vraag uit de brackets.

where/ John/ come from?

Slide 20 - Open vraag

Maak een vraag uit de brackets.

where/ you/ play tennis?

Slide 21 - Open vraag

Maak een vraag uit de brackets.

what/ you/ to do?

Slide 22 - Open vraag

Maak een vraag uit de brackets.

why/ he/ to study/ English?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide