Review chapter 4

Aims
 Review chapter 4:
Theme words
Speaking and writing: zo praat je ove je passie
Grammar: word order




1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aims
 Review chapter 4:
Theme words
Speaking and writing: zo praat je ove je passie
Grammar: word order




Slide 1 - Tekstslide

Write down these words in your notebook

holiday -  vakantie
beach -   strand
water skiing- waterskiën
believe -   geloven

job interview - sollicitatiegesprek
pay -   loon
relax -   ontspannen
 working hours - werktijden
 stack shelves - vakken vullen
spare time -  vrije tijd
passionate about- gepassioneerd over-
 bezigheid- activity-  bezigheid
 enjoyable-  plezierig
part-time job- bijbaan
interest- interesse
apply for- solliciteren naar

Slide 2 - Tekstslide

Translate into Dutch
Job interview
A
interview
B
Sollicitatiegesprek
C
baangesprek
D
baanvragen

Slide 3 - Quizvraag

Translate into Dutch
pay
A
vergoeding
B
belonen
C
loon
D
uitkeren

Slide 4 - Quizvraag

Translate into English
vakken vullen
A
stack shelves
B
shelves
C
cupboard
D
stack planks

Slide 5 - Quizvraag

Translate into English
gepassioneerd over

Slide 6 - Open vraag

Translate into English
plezierig

Slide 7 - Open vraag

Translate into Dutch
apply for

Slide 8 - Open vraag

Translate into Dutch
When do you practise your hobby?

Slide 9 - Open vraag

Translate into Dutch

His passions are dancing and mountain biking.

Slide 10 - Open vraag

E-Grammar: Word Order (blz. 67 TB)
Wie doet wat waar wanneer ?    
Who - Does- What - Where - When (Wie, doet, wat, wanneer)


Deena ate breakfast.
Deena ate breakfast on the train.
Deena ate breakfast on the train this morning.

He watched a film on television last weekend.




Slide 11 - Tekstslide

Wie doet wat waar wanneer? Zet de volgende woorden in de juiste volgorde om een zin te maken:

1) to school/ always/ a T-shirt/ on Monday / Tom/ wears.
2) in the city centre/ had/ we / a good time/ last Friday night.
3 every day / she/ at home/ drinks / a cup of coffee.

Slide 12 - Open vraag

4E-Word Order
Wie doet wat waar wanneer?

Zet de volgende woorden in de juiste volgorde om een zin te maken:
1) to school/ always/ a T-shirt/ on Monday / Tom/ wears.
2) in the city centre/ had/ we / a good time/ last Friday night.
3 every day /  she/ at home/ drinks / a cup of coffee.

Slide 13 - Tekstslide