Beeldspraak
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Open vraag
A
Slide 3 - Quizvraag
1. Hier kent de dichter menselijke eigenschappen toe aan dingen of abstracte ideeën.
Slide 4 - Open vraag
2. Hier is er sprake van een vergelijking, maar daar wordt enkel nog het beeld genoemd.
Slide 5 - Open vraag
3. Een stijlfiguur waarbij een combinatie van zintuigen in uitdrukkingen wordt gebruikt?
Slide 6 - Open vraag
4. Hier wordt een woord met een ander woord in verband gebracht op basis van een overeenkomst.
Slide 7 - Open vraag
5. Het leven is een weg met kuilen en hobbels.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Synesthesie
Slide 8 - Quizvraag
6. Dat gesprek leverde een bittere nasmaak op.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Synesthesie
Slide 9 - Quizvraag
7. Hij is zo groot als die deur.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Synesthesie
Slide 10 - Quizvraag
8. De bomen wiegen in de wind, het koren danst.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Synesthesie
