H6 Woordenschat TL

H6 Woordenschat
Zoeken in het woordenboek
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H6 Woordenschat
Zoeken in het woordenboek

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les
- Heb je alle woordraadstrategieen nog een keer herhaald
- Leer je wat trefwoorden zijn
- Kun je m.b.v. trefwoorden betekenissen van woorden vinden in een woordenboek.


Slide 2 - Tekstslide

Wat doe je als je een woord niet begrijpt......





stap 1:     lees een stukje terug of lees een stukje verder. 
Kijk maar in het volgende filmpje






Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Soms zie je ....

een synoniem (woord met dezelfde betekenis) van het woord.

Voorbeeld
Niet alleen Jan is intelligent, ook zijn broertje is heel slim.

Slide 5 - Tekstslide

Maak de zin af, gebruik daarbij een synoniem.
In die fabriek produceren ze badmode, ze...…...badpakken en zwembroeken.

Slide 6 - Open vraag

Maak de zin af, gebruik daarbij een synoniem.
Eva kan goed imiteren, ze kan heel goed Jochem Myer...…..

Slide 7 - Open vraag

Maak de zin af, gebruik daarbij een synoniem.
Ik was gisteren afwezig, daarom sta ik in Magister op......

Slide 8 - Open vraag

Maak de zin af, gebruik daarbij een synoniem.
Schrijf alles heel exact, dus...….. op.

Slide 9 - Open vraag

Soms zie je.....

een omschrijving van het woord.

voorbeeld
Je moet de theorie letterlijk, precies zoals het er staat, opschrijven.

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent ' permanent'?
Het gebouw wordt permanent bewaakt, er staan steeds beveiligers voor.

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent 'première' ?
De film ging gisteren in première, de bezoekers konden de film voor het eerst zien.

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent 'letterlijk'?
Je moet de theorie letterlijk, precies zoals het er staat, overschrijven.

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent 'present'
Iedereen is present, ik zet jullie dus op aanwezig.

Slide 14 - Open vraag

Soms moet je.....

een voorbeeld van het woord opzoeken.

voorbeeld
Er komen steed meer realityseries zoals 'Boer zoekt vrouw', 'Utopia'en 'Wie is de Mol'op tv.



Slide 15 - Tekstslide

Vul de zin aan.
Sommige commerciële tv-zenders zoals...….

Slide 16 - Open vraag

Welk voorbeeld wordt gegeven voor dresscode?
Er zijn verschillende dresscodes, zoals gala, zwart-wit en casuel.

Slide 17 - Open vraag

Vul de zin aan.
Ik maak gebruik van verschillende social media zoals....

Slide 18 - Open vraag

Welk voorbeeld wordt gegeven voor realityseries?
Er komen steeds meer realityseries: BZV, Utopia, WIM

Slide 19 - Open vraag

Soms zie je ....
een woord dat het tegenovergestelde betekent.
voorbeeld
Die tweeling kleedt zich identiek, maar je kunt ze uit elkaar houden door hun haar, dat is juist heel verschillend.
Let op:
Bij tegenstellingen zie je vaak signaalwoorden zoals:
maar, echter, toch, daarentegen

Slide 20 - Tekstslide

Aan welk woord herken je de tegenstelling?
Op school gaat de tijd traag, maar
thuis juist heel snel.

Slide 21 - Open vraag

Welke tegenstelling zie je in deze zin?
Ik wil vergoten, maar ik drukte juist op verkleinen

Slide 22 - Open vraag

Aan welk woord herken je de tegenstelling?
Nieuwe games zijn vaak prijzig, tweedehands zijn ze echter heel betaalbaar.

Slide 23 - Open vraag

Aan welk woord herken je de tegenstelling?
De broertjes lijken uiterlijk heel veel op elkaar, hun karakter is daarentegen heel verschillend.

Slide 24 - Open vraag

Soms ken je ....
een bekend woorddeel (voor- of achtervoegsel)

voorbeeld
Dat eten is echt heel smaakloos (= zonder smaak)
Je moet dat plastic zakje hergebruiken (= opnieuw gebruiken)

Slide 25 - Tekstslide

Geef de betekenis van de volgende woorden:
respectloos; ongevoelig; herkozen; waardevol

Slide 26 - Open vraag

De jongen toont veel berouw van zijn daden. Zijn moeder vindt het prettig dat haar zoon spijt heeft.
In de bovenstaande zin staat een:
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
synoniem
D
omschrijving

Slide 27 - Quizvraag

Is de onderstaande zin een tegenstelling?
Ik houd van spruitjes, maar mijn broertje vindt ze ontzettend vies.
A
juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Staat er in de onderstaande zin een voorbeeld?
Jordan houdt van Mexicaans eten. zoals gevulde tortilla's, bonen met rijst en guacamole.
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Hoe gebruik je een woordenboek?

Ga op zoek naar het trefwoord.
Een trefwoord is een vorm van het woord zoals het in het woordenboek staat.

Kijk naar het volgende filmpje, daar wordt het nog eens uitgelegd.



Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

trefwoorden
Bij een werkwoord is het trefwoord dus het hele werkwoord

voorbeeld
Mijn tandvlees is ontstoken.
het trefwoord van ontstoken is ontsteken.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is het trefwoord van
gewinkeld?

Slide 33 - Open vraag

Wat is het trefwoord van
ontbonden?

Slide 34 - Open vraag

Ik ken het woord geraadpleegd niet, welk woord zoek ik op in het woordenboek?

Slide 35 - Open vraag

trefwoorden
bij een zelfstandig naamwoord is het trefwoord de kortste vorm, dus enkelvoud en géén verkleinwoord.

voorbeeld
bomen= boom
daken= dak
bloempje= bloem

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het trefwoord van adviezen?

Slide 37 - Open vraag

Wat is het trefwoord van experimentje?

Slide 38 - Open vraag

Samengestelde woorden
Een woord kan ook uit meerdere woorden bestaan.

bijvoorbeeld 

gezondheidsrisico bestaat uit gezondheid en risico.
Zoek dan het deel van het woord dat je moeilijk vindt.

Slide 39 - Tekstslide

Ik ken het woord klimaatanalist niet, welk woord zoek ik op in het woordenboek?

Slide 40 - Open vraag

Aan de slag
In de volgende dia's gaan we aan de slag met het woordenboek. Klik op de afbeelding om deze groter te maken.
Wil je de afbeeldign weer kleiner hebben? klik dan op het kruisje linksonder.

Slide 41 - Tekstslide

Zoek de betekenis van het woord 'aandenken' op.

Slide 42 - Open vraag

Welke twee betekenissen heeft het woord aanbidden?

Slide 43 - Open vraag

Welk synoniem wordt er bij 'aal' gegeven?

Slide 44 - Open vraag

Aak, aambeeld en aambeien zijn zelfstandige naamwoorden. Waar kun je dat in het woordenboek aan zien?

Slide 45 - Open vraag

Kijk bij het werkwoord aaien. Tussen haakjes staat aaide, geaaid. Waarom staat dit tussen haakjes erachter?

Slide 46 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 47 - Open vraag

Wat ging deze les makkelijk?

Slide 48 - Open vraag

Wat vond je deze les lastig?

Slide 49 - Open vraag