Past simple or present perfect?

Past simple: Wanneer gebruik je de past simple?
1 / 20
volgende
Slide 1: Open vraag
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Past simple: Wanneer gebruik je de past simple?

Slide 1 - Open vraag

Present perfect: Wanneer gebruik je de present perfect?

Slide 2 - Open vraag

Wat is nu het verschil in betekenis tussen de past simple en de present perfect?

  • past simple voor dingen die zijn afgelopen
  • present perfect voor: 1. dingen die in het verleden begonnen, en nu nog zo zijn. 2. dingen die eerder zijn gebeurd, maar gevolgen nog merkbaar. Er is dus altijd een link met het  verleden.

    Dus, het verschil tussen de twee: 
  • De Past Simple gebruik je voor zaken die zijn afgerond in het verleden, terwijl er bij de Present Perfect een link is tussen het verleden en het heden.

Slide 3 - Tekstslide

Past simple or present perfect?
'I finished my homework last night.'
A
past simple
B
present perfect

Slide 4 - Quizvraag

Past simple or present perfect?
'She has never been to Washington before.'
A
past simple
B
present perfect

Slide 5 - Quizvraag

Present perfect: Hoe vorm je de present perfect?
timer
0:30

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Past Simple <> Present Perfect
She _____ (to play) the piano since she was 4.
A
played
B
have played
C
has played
D
plaid

Slide 11 - Quizvraag

Past Simple<> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 12 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
How long ____ (she + live) in Britain?
A
did she live
B
did she lived
C
have she lived
D
has she lived

Slide 13 - Quizvraag

We __________ (to know) each other very long.

Slide 14 - Open vraag

We __________ (to meet) last night.

Slide 15 - Open vraag

Simon _____ always______(to want) to go bungee jumping.
(include the word 'always' in your answer)

Slide 16 - Open vraag

Stan __________ (not/to do) the dishes last night.

Slide 17 - Open vraag

My parents ________ (to work) in the hospital since 1992.

Slide 18 - Open vraag

She _____ (to play) chess last week. She won the game.

Slide 19 - Open vraag

He____never___ (to lose) a game before.
(include the word 'never' in your answer)

Slide 20 - Open vraag