BS 4.4 De evolutie theorie

De evolutietheorie

Thema 4
Basisstof 4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De evolutietheorie

Thema 4
Basisstof 4

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Leerdoelen
  • Je kunt verschillen noemen tussen het creationisme, de evolutietheorie van Lamarck en de evolutietheorie van Darwin
  • Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt

Programma
  1. Bespreken huiswerk
  2. Feit of fabels evolutie
  3. Uitleg: evolutietheorieën
  4. Zelf werken

Slide 2 - Tekstslide

Bespreken opdr. 41, 43 en 45

Slide 3 - Tekstslide

Feit of fabel:
De mens stamt af van de mensaap
A
Feit
B
Fabel

Slide 4 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens stamt af van de neanderthalers
A
Feit
B
Fabel

Slide 5 - Quizvraag

Feit of fabel:
Zonder verschillende allelen was evolutie niet mogelijk
A
Feit
B
Fabel

Slide 6 - Quizvraag

Feit of fabel:
Slangen hebben benen
A
Feit
B
Fabel

Slide 7 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens is klaar met evolueren
A
Feit
B
Fabel

Slide 8 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens heeft onbruikbare organen
A
Feit
B
Fabel

Slide 9 - Quizvraag

Evolutietheorieën
Creationisme:
  • de aarde en organismen zijn geschapen
  • sommige organen te ingewikkeld om  door evolutie te zijn ontstaan --> intelligente schepper
Lamarck (1744-1829):
  • eigenschappen veranderen tijdens leven individu
  • veranderde eigenschap wordt doorgegeven
Darwin (1809-1882):
  • On the origin of species (1859) --> evolutietheorie
Gregor mendel (1822-1884)

DNA bevat alle erfelijke eigenschappen
  • Voor het eerst ontdekt in 1871
  • Structuur pas ontdekt in 1953

Slide 10 - Tekstslide

Evolutie
  • Verschillen in genotypen door mutaties --> ontstaan allelen --> genetische variatie

  •  Natuurlijke selectie = organismen met gunstige eigenschappen overleven en hebben meer kans om zich voort te planten dan organismen met 'ongunstige eigenschappen'

  • Survival of the fittest = Organismen die beter kunnen overleven, kunnen zich voortplanten. Hierdoor gaat een soort steeds beter passen in zijn omgeving

  • Overerving van de 'goede eigenschappen'

Slide 11 - Tekstslide

Evolutie
Selectiedruk = invloed van milieufactoren op genetische variatie.
  • hoger --> minder variatie
  • lager --> overleving voor iedereen makkelijker

To fit = passen, aanpassen (Engels)
Fitness = voortplanting geschiktheid doordat het organisme het beste is aangepast.
Fitness is afhankelijk van het milieu.
Adaptatie = aanpassing

Slide 12 - Tekstslide

Door evolutie
A
Past een populatie zich op de lange termijn aan op het milieu
B
Kan een individu zich direct aanpassen aan het milieu

Slide 13 - Quizvraag

Wat heb je niet nodig voor evolutie?
A
verandering van het milieu
B
natuurlijke selectie
C
al deze antwoorden heb zijn nodig voor evolutie
D
genetische variatie

Slide 14 - Quizvraag

Waar staat 'fitness' voor bij evolutie?
A
hoe goed je kan overleven
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Zelf werken
Lezen:
  • BS 4 (blz. 35-13)

Maken:
  • BS 4 opdr. 50 t/m 53

Slide 17 - Tekstslide

Heb je nog vragen?

Slide 18 - Open vraag