Hoofdstuk 3 paragraaf 3.3 Moleculaire stoffen

3.3 Moleculaire stoffen
Kennen: atoombinding, covalentie
Kunnen: naamgeving
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.3 Moleculaire stoffen
Kennen: atoombinding, covalentie
Kunnen: naamgeving

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat is een moleculaire stof?
H2O                                 Al2O3                                        Al
Moleculaire stof bestaat uit meerdere niet-metalen!
Ze bevatten atomen en dus geen lading --> geen geleiding!

Slide 3 - Tekstslide

Naamgeving moleculaire stoffen
Naam atoom 1 + naam atoom 2 EN rekening houden met aantal atomen!
Het aantal krijgt een Griekse voorvoegsel:
1 = mono                                                  VOORBEELD:
2 = di                                                                    P2O5         P = fosfor, is er 2x dus DI
3 = tri                                                                                        O = oxide, is er 5x dus PENTA
4 = tetra                                                                dus: difosforpentaoxide
5 = penta
6 = hexa                              LET OP: O = oxide (ipv zuurstof), S = sulfide (ipv zwavel)

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer het eerste atoom 1x voorkomt, gebruik je normaliter het voorvoegsel MONO, maar bij dit eerste atoom mag je dit weglaten.

Dus:
CO = (mono)koolstofmono-oxide

Bij het 2e atoom moet MONO wel!

Slide 5 - Tekstslide

Even oefenen!
Noteer (in je schrift) de naam van: 

  1. CO2
  2. NO
  3. NO2
  4. P2O3
  5. SO3


Slide 6 - Tekstslide

  1. (mono)koolstofdioxide
  2. (mono)stikstofmono-oxide
  3. (mono)stikstofdioxide
  4. difosfortrioxide
  5. (mono)zwaveltrioxide

Slide 7 - Tekstslide

Atoombinding
Binding in moleculaire stoffen = atoombinding / covalente binding
Elk atoom wilt z'n buitenste schil gevuld hebben met 8 elektronen (of 2 in de 1e schil). Atomen gaan dan elektronen delen om hieraan te voldoen, dit zijn dan de bindingselektronen. Op het moment dat deze gedeeld worden, is er een atoombinding.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Polaire en apolaire atoombindingen
De atoombinding ontstaat dus door bindingselektronen. 
op het moment dat er twee (of meer) verschillende atomen zijn, is er ook een verschil in hoe graag elke atoom een elektron wilt hebben. Dit noemen we de elektronegativiteit (BINAS 40).
Elektronegativiteit H = 2,1
Elektronegativiteit O = 3,4.
Zuurstof trekt dus iets harder aan de elektronen. Daarom ontstaat er een lading in het molecuul = polaire atoombinding.
Polaire atoombinding is dus als het verschil in elektronegativiteit tussen de atomen gelijk of groter is als 0,4. Wanneer dit verschil kleiner is, is het een apolaire atoombinding

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
m: 24 t/m 31

Slide 12 - Tekstslide