Groepsdynamica

WELZIJN: Groepsdynamica

Deel 1
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

WELZIJN: Groepsdynamica

Deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Meme van de dag

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les..
- Kun je omschrijven wat groepsdynamica inhoudt.
- Kun je de aspecten binnen een groep benoemen.
- Kun je de verschillende soorten groepen benoemen.
- Kun je de kenmerken van de verschillende groepsfases benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Groepsdynamiek

Slide 5 - Woordweb

Groepsdynamica
-Wat is nu groepsdynamica?​
Groepsdynamica is de term voor het gedrag en de psychologische processen die plaatsvinden binnen een sociale groep, of tussen sociale groepen.

-Wanneer spreek je van een groep?​
Een groep is een verzameling van twee of meer personen die met elkaar omgaan (identificatie of gezamenlijk doel).








Slide 6 - Tekstslide

Soorten groepen
  • Primaire groep: Groep in de directe omgeving van de cliënt. (familie, vrienden). Er is sprake van een gevoelsband. 
  • Secundaire groep: Een groep je in terecht komt, bv. sport, klas, werk. De groep heeft vaak een gemeenschappelijk doel. 
  • Formele groep: Niet zelf samengesteld. Leden hebben geen invloed op regels. Bv. binnen een organisatie
  • Informele groep: Groep ontstaat spontaan en is niet verplicht. bv. vriendschappen 
  • Homogene groep: Bestaat uit leden met gelijke kenmerken. Zegt iets over de fysieke kenmerken of zijn overeenkomstig aan de rol van de groepsleden. Voorbeeld in de zorg??
  • Hetrogene groep: De  individuele kenmerken verschillen. Vaak is de groep bij elkaar ivm een groepstaak. Voorbeeld in de zorg??

Slide 7 - Tekstslide

Altijd lid van een groep
Functies: 
Basisbehoefte van een mens om ergens bij te horen. Verschaft identiteit en status.  Wij gevoel. 

Doelen: 
          Taakdoel: een gezamenlijke taak die de groep wil vervullen (werk, sport)
          Sfeerdoel: hoe mensen met elkaar omgaan, samenwerken (bewust en onbewust) 
Sfeer en taakdoelen zijn met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar

Voor en nadelen: 
          Voordelen: verschaft identiteit, geeft gevoel ergens bij te horen
          Nadelen: mensen worden afhankelijk van de groep

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een waarde en wat is een norm?

Slide 9 - Open vraag

Groepskarakteristieken 
Groepskarakteristieken bepalen het karakter van de groep. 
  • Groepscultuur: bestaat uit normen en waarden. (formele en informele groepen)
  • Groepssocialisatie:  eigen maken van de groepscultuur
  • Groepsdruk: Iedereen wil ergens bij horen. Negatief en positief
  • Groepscohesie: een groep die een geheel vormt. Iedereen krijgt voldoende ruimte om zichzelf te zijn, taken en verantwoordelijkheden zijn eerlijk verdeeld. 
  • Groepsrollen, activelingen/leiders, sfeermakers, meelopers, dwarsliggers, zondebokken

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Voorbeelden van groepscodes
(wat kenmerkt een groep)

Slide 12 - Woordweb

Aspecten binnen een groep
Groepsdynamica zegt iets over de processen in de groep.


Proces aspect​
Omgangsregels, normen en relaties (het sociaal-emoionele stuk). Voorbeeld?


Taak aspect
De zaken waarmee de groep bezig is en waarover de groep praat. bv gezamenlijk doel 

Slide 13 - Tekstslide

Kun je een procesaspect benoemen uit een groep waar je bij hoort (procesaspect is het sociaal-emotionele stuk)

Slide 14 - Open vraag

Kun je een taakaspect noemen binnen een groep waar je bij hoort?

Slide 15 - Open vraag

Primaire groep
Secundaire groep
Formele groep
Informele groep
Homegene groep
Hetrogene groep
Groep in de directe omgeving van de cliënt. (familie, vrienden). Er is sprake van een gevoelsband. 
Een groep je in terecht komt, bv. sport, klas, werk. De groep heeft vaak een gemeenschappelijk doel. 
Niet zelf samengesteld. Leden hebben geen invloed op regels. Bv. binnen een organisatie
Groep ontstaat spontaan en is niet verplicht. bv. vriendschappen 
Bestaat uit leden met gelijke kenmerken. Zegt iets over de fysieke kenmerken of zijn overeenkomstig aan de rol van de groepsleden.
De individuele kenmerken verschillen. Vaak is de groep bij elkaar ivm een groepstaak

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is groepsdynamica
A
De indeling van de groep
B
Gaat over processen die zich in de groep afspelen
C
de invloeden vanuit de maatschappij
D
Zijn de normen en waarden van een groep

Slide 17 - Quizvraag

Vanaf wanneer is er sprake van een groep
A
2
B
3
C
4
D
meer dan 5

Slide 18 - Quizvraag

Welke groepsaspecten hebben we behandeld?
A
Proces en doel
B
Individu, taak en doel
C
Proces, taak en doel
D
Proces en taak

Slide 19 - Quizvraag

Waar vallen omgangsregels, normen en regels onder?
A
Taakaspect
B
Procesaspect

Slide 20 - Quizvraag

Noem een voordeel en een nadeel van een groep?

Slide 21 - Open vraag

Helikopterview niveau 4
het gezin / de woning
Vrienden / werk / dagbesteding
de maatschappij
Micro
Meso
Macro

Slide 22 - Sleepvraag

Volgende keer gaan wij verder

Slide 23 - Tekstslide

Groepsdynamica deel 2

Slide 24 - Tekstslide

Wat is Nature and Nurture?

Slide 25 - Woordweb

Nature: de biologie van de mens

Nature is de genetica (biologie) van de persoon. We erven vele trekken van familieleden zoals haarkleur, oogkleur, hoogte, enzovoorts. Dit zijn eigenschappen die gewoonlijk niet door de natuur worden gewijzigd. Ze zijn een deel van onze genen die gecodeerd zijn op onze chromosomen. Het is een bekend feit dat dit alles voortkomt uit de genetica, laat daar geen twijfel over bestaan. Wat de echte vraag is, als het gaat om de nature, is of de meer abstracte eigenschappen (gedrag, temperament, angst, persoonlijkheid, enzovoort) ook uit de genen voorkomen.

Slide 26 - Tekstslide

Nurture: de omgeving

Nurture heeft te maken met onze omgeving. De vraag aan de nurture kant van deze kwestie is de vraag of de omgeving invloed heeft op het type mens die hij of zij zal worden. Neem als voorbeeld dat nurture inderdaad de oorzaak is van iemands gedrag, houding, persoonlijkheid, enzovoort. Dit zou betekenen dat anderen die de persoon omringen een bepaald gedrag kunnen beïnvloeden. Dit zou betekenen dat een persoon niet geboren wordt met een persoonlijkheid, maar het de mensen in zijn of haar leven of in de samenleving zijn die de aard van de persoon zullen vormgeven.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Motiverend
Motivatie = de prikkel die mensen ertoe beweegt om iets te oden of na te streven, iemand motiveren wil dus zeggen dat je een ander ertoe beweegt een bepaalde handeling te verrichten.

Bij motivatie staat de waaromvraag centraal.
•Gedragingen zijn aangeboren
•Gedragingen zijn het gevolg van een tekortbehoefte
•Gedragingen ontstaan door het streven naar het prettige



Slide 30 - Tekstslide

Motiverend
•Intrinsiek gemotiveerd à van binnen uit

•Extrinsieke motivatie à van buiten af
3 componenten:
Willen: het belang van verandering inzien
Kunnen: het hebben van vertrouwen in verandering
Klaar zijn: het stellen van prioriteiten 






Slide 31 - Tekstslide

Motiverend
4 principes

•Wees empatisch
•Ontwikkelen van discrepantie
•Meeveren met weerstand
•Ondersteunen van eigen effectiviteit 



Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Groepscultuur 

  • Alle normen en waarden van groepsleden vormen samen de groepscultuur in een groep. 
  • Hiermee worden de regels bedoeld die gaan over hoe iemand zich dient te gedragen binnen de groep en datgene wat de groepsleden belangrijk vinden, waar zij voor kiezen en wat zij de moeite waard vinden. 
  • De groepscultuur is van invloed op het functioneren van een groep. Het is belangrijk dat de cultuur in een groep zodanig is dat de groepsleden zich veilig voelen.   

Slide 35 - Tekstslide

Tot welke groepen behoor jij?

Slide 36 - Open vraag

Research time!
Zoek de theorie van Tuckman op in groepjes 

Slide 37 - Tekstslide

Fasen binnen een groep

Slide 38 - Tekstslide

Forming
  • De mensen kennen elkaar niet.
  • Er is geen verbondenheid.
  • De aandacht is vooral gericht op de centrale figuur, meestal de officiële   teamleider.
  • In deze fase zal de teamleider zijn autoriteit moeten neerzetten en de   autoriteit uitstralen die de leden van hem verwachten.
  • Of niet…

Slide 39 - Tekstslide

Storming
  • Fase van conflict en chaos.
  • Verschillen, Irritaties en conflicten komen aan de oppervlakte. Worden vaak openlijk uitgespeeld.
  • Elk teamlid streeft zijn eigen standpunten en belangen na.
  • Meer ik-gevoel dan wij-gevoel.
  • Sommige groepsrollen worden duidelijk.

Slide 40 - Tekstslide

Norming
  • De groepsnormen worden duidelijk.
  • Deelnemers accepteren hun groepsrol.
  • Samenwerking komt op gang, de manier waarop wordt soms expliciet vastgelegd.
  • Ieder teamlid wordt zich er van bewust dat hij de ander   nodig heeft.

Slide 41 - Tekstslide

Performing
  • Geen individuen maar teamspelers.
  • Grote betrokkenheid bij elkaar en de teamdoelen.
  • Open communicatie, uitspreken van gevoel en het geven van feedback.
  • Een goed functionerend team.

Slide 42 - Tekstslide

Reforming (evaluatie)
  • Een team zal weer uit elkaar vallen of deelnemers nemen   afscheid.
  • Emoties rond het afscheid.
  • Als het team doorgaat, komen ze opnieuw in de forming   fase.
  • Rollen worden herverdeeld.

Slide 43 - Tekstslide

In welke fasen zitten jullie als groep volgens jou?

Slide 44 - Open vraag

Slide 45 - Tekstslide

Als er sprake is van gelijke kenmerken, tot welke groep behoort iemand dan?
A
Informele groep
B
Homogene groep
C
Secundaire groep
D
Hetrogene groep

Slide 46 - Quizvraag

Welke fase hoort er niet bij?
A
forming
B
storming
C
Performing
D
Newforming

Slide 47 - Quizvraag

In welke fase komt de groep terecht nadat iemand de groep verlaten heeft?
A
Norming
B
Storming
C
Performing
D
Forming

Slide 48 - Quizvraag

Wat gebeurt er in de stormingsfase?

Slide 49 - Open vraag

Waarom is het belangrijk om de fasen van een groepsproces te herkennen?

Slide 50 - Open vraag

Wat is de basisbehoefte van een mens als het gaat om groepen?

Slide 51 - Open vraag

Waar valt een formele groep onder?
A
micro niveau
B
meso niveau
C
macro niveau

Slide 52 - Quizvraag