Quiz H5 + H6
1 / 25
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Springen, rennen, klimmen, zwemmen... zijn belangrijke beweging(sactiviteit)en in een menselijjk leven. We noemen dit ook...
A
gedragsbewegingen
B
fundamentele bewegingsactiviteiten
C
motorische bewegingen
D
springbewegingen
Slide 2 - Quizvraag
Fijne motoriek
Grove motoriek
Socio-emotionele ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
puzzelen, met een lepel eten, krabbelen
op verkenning, oriëntatie
zelfstandiger, andere relatie met ouders
rennen, trekken, lopen, op de trap kruipen
Slide 3 - Sleepvraag
Op de leeftijd van 3 jaar zijn kinderen ongeveer... groot.
A
75cm
B
1m20
C
1m
D
50cm
Slide 4 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Kinderen zijn nu eerder zindelijker dan vroeger.
Kinderen zijn nu eerder zindelijker dan vroeger.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Een peuter heeft al heel veel fantasie.
Een peuter heeft al heel veel fantasie.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
1
2
3
4
Luier uit en onderbroekje aan.
Praten over pipi en kaka
Het potje met regelmaat gebruiken
Wennen aan het potje.
Slide 7 - Sleepvraag
De peuterfase staat gelijk aan...
A
koppigheid.
B
eerlijkheid.
C
ruzie.
D
aanhankelijkheid.
Slide 8 - Quizvraag
De volgorde van de fasen van de taalontwikkeling zijn:
A
eerste woordjes-uitbreiden van woordenschat - meerwoordenzinnen
B
eerste woorjes-meerwoordenzinnen-uitbreiden van woordenschat
C
uitbreiden van woordenschat-eerste woordjes-meerwoordenzinnen
D
uitbreiden van woordenschat-meerwoordenzinnen-eerste woordjes
Slide 9 - Quizvraag
Wat is GEEN kenmerk voor voorleesboekjes voor peuters?
A
gaan over dagelijks leven
B
kind of dier als hoofdpersonage
C
complexe figuren
D
heldere kleuren
Slide 10 - Quizvraag
Welke gedragingen vertoont de peuter tijdens de koppigheidsfase?
A
zegt vaak 'ja', driftbuien, lachen, op de grond vallen
B
zegt vaak 'neen', vrolijk zijn, driftbuien, verstijven
C
zegt vaak 'ja', vrolijk zijn, op de grond vallen
D
zegt vaak 'neen', driftbuien, huilen, op de grond vallen, verstijven
Slide 11 - Quizvraag
Welke 2 polen zitten er volgens Erikson in de peuterfase?
A
vertrouwen-wantrouwen
B
zelfstandigheid-twijfel/schaamte
C
initiatief-schuld
D
eerlijkheid-onrecht
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor 'correct en op de juiste manier' straffen?
A
rechtvaardig
B
eerlijk
C
consequent
D
eloquent
Slide 13 - Quizvraag
Het meest kenmerkend voor de kleuter is zijn/haar...
A
rechtvaardigheid
B
vrolijkheid
C
eerlijkheid
D
fantasie
Slide 14 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Tijdens de kleutertijd worden de in de peutertijd aangeleerde bewegingen verfijnd.
Tijdens de kleutertijd worden de in de peutertijd aangeleerde bewegingen verfijnd.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Dit is GEEN manier om de motoriek bij kleuters te stimuleren:
A
geschikte materialen voorzien
B
verhaaltjes vertellen
C
het kind zelf dingen laten doen
D
een omgeving voorzien die bewegen stimuleert
Slide 16 - Quizvraag
Bronfenbrenner: welk systeem is het?
De ouders van de kleuter gaan graag naar het oudercontact op school.
De ouders van de kleuter gaan graag naar het oudercontact op school.
A
microsysteem
B
mesosysteem
C
exosysteem
D
macrosysteem
Slide 17 - Quizvraag
Bronfenbrenner: welk systeem is het?
De overheid voorziet nationale systemen van kinderopvang voor kleuters .
De overheid voorziet nationale systemen van kinderopvang voor kleuters .
A
microsysteem
B
mesosysteem
C
exosysteem
D
macrosysteem
Slide 18 - Quizvraag
Bronfenbrenner: welk systeem is het?
Tineke kan nog niet zo goed springen als haar klasgenootjes .
Tineke kan nog niet zo goed springen als haar klasgenootjes .
A
microsysteem
B
mesosysteem
C
exosysteem
D
macrosysteem
Slide 19 - Quizvraag
Fantasie
Waarom-vragen
Intuïtief denken
Groei van de cognitieve vaardigheden
doe-alsofspel
geheugen gaat vooruit
magisch denken
het 'doel' van iets willen weten
Slide 20 - Sleepvraag
Wat zijn de verschillende fasen om te leren samenspelen?
A
parallel spelen - solitair spelen - met 1 kind spelen - vriendschappen
B
solitair spelen - parallel spelen - vriendschappen - met 1 kind spelen
C
solitair spelen - parallel spelen - met 1 kind spelen - vriendschappen
D
parallel spelen - vriendschappen - solitair spelen - met 1 kind spelen
Slide 21 - Quizvraag
Welk is één van de vier voorwaarden om echt te spelen?
A
waarneming ondersteunen
B
plezier hebben in de activiteit
C
het spel moeten spelen
D
een spel zonder doel
Slide 22 - Quizvraag
Welke 2 polen zitten er volgens Erikson in de kleuterfase?
A
vertrouwen-wantrouwen
B
zelfstandigheid-twijfel/schaamte
C
initiatief-schuld
D
eerlijkheid-onrecht
Slide 23 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Bij het doe-alsofspel leren kinderen sociale vaardigheden.
Bij het doe-alsofspel leren kinderen sociale vaardigheden.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Rond 6 jaar tekent het kind de bekende kopvoeters.
Rond 6 jaar tekent het kind de bekende kopvoeters.
A
waar
B
niet waar
