In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Taalverzorging
Hoofdletters en leestekens
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen:
Ik weet wanneer ik hoofdletters en leestekens moet gebruiken.
Programma:
Hoofdletters
Leestekens
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdletters
Aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
Als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
Bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
Bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdletters bij namen
Alle namen worden met een hoofdletter geschreven.
Kijk maar naar je eigen naam!
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 4 - Tekstslide
Namen
Soms staat er nog iets tussen.
Bijvoorbeeld 'van', of 'de'.
Dit stukje van de naam schrijf je niet met een hoofdletter:
Sem de Vries - Iris van Vliet
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 5 - Tekstslide
Andere namen
Namen van plaatsen, landen, en talen spel je ook met een hoofdletter.
bijvoorbeeld:
In Frankrijk spreken mensen Frans.
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 6 - Tekstslide
Andere namen
Maar namen van dagen, maanden, windstreken en jaargetijden schrijf je met een kleine letter.
bijvoorbeeld:
zaterdag, december, noordnoordoost en winter.
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 7 - Tekstslide
Leestekens
Dubbele punt: Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt. Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 8 - Tekstslide
Leestekens
Aanhalingstekens:
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’ vroeg Danique.
Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 9 - Tekstslide
Leestekens
Komma:
– tussen twee persoonsvormen;
– tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en);
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin;
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.
*Neem dit goed door, hier krijg je straks vragen over.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Waar moeten de hoofdletters? in duitsland wonen veel duitse mensen maar soms ook italianen.
Slide 12 - Open vraag
Waar moeten de hoofdletters? dinsdag 3 mei spelen we een belangrijke wedstrijd.
Slide 13 - Open vraag
Waar moeten de hoofdletters? marco van der veen
Slide 14 - Open vraag
Waar moeten de hoofdletters? een inwoner van canada noemde je in de gouden eeuw een canadees.
Slide 15 - Open vraag
Suzan dacht: 'Ik weet niet wat ik hem terug moet appen.'
*Bij je antwoord uitleggen waarom het antwoord juist of onjuist is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Marieke vertelde dat ze gisteren heeft hardgelopen.
*Bij je antwoord uitleggen waarom het antwoord juist of onjuist is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Jan riep: 'Kijk uit voor die auto!'
*Bij je antwoord uitleggen waarom het antwoord juist of onjuist is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
'Ik denk dat ik dit hoofdstuk wel snap', zei de leerling.
*Bij je antwoord uitleggen waarom het antwoord juist of onjuist is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Joep zei: ik ben helemaal klaar met het coronavirus.
*Bij je antwoord uitleggen waarom het antwoord juist of onjuist is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Vooruitblik
Week 47
Week 48
Week 49
Week 50
Week 51
aan elkaar of los
tekens bij letters (trema, liggend streepje en apostrof)