In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
parler acheter
donner chercher
écouter regarder
aimer jouer
détester manger
parler (praten)
je parle - ik praat
tu parles - jij praat
il/elle/on parle - hij/zij/men praat
nous parlons - wij praten
vous parlez - jullie praten / u praat
ils/elles parlent - zij praten