Kap. 5 14-1-2021

Kapitel 5    "Kontakt"
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 5    "Kontakt"

Slide 1 - Tekstslide

Der Unterrichtsplan

- Rückblick
- Aufg. 35 bis einschl. 39 kontrollieren
Personalpronomen und Posessivpronomen
( persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord) 
- Aufg. 41 machen
- Hörfertigkeitsübungen 42 bis einschl. 45. 

 


Slide 2 - Tekstslide

Lernziele

- ihr könnt erklären was der Unterschied zwischen ein Personalpronomen und ein Posessivpronomen ist. 

- ihr könnt die Personal und Posessivpronomen richtig anwenden. 

- ihr könnt die Fragen zu den Hörfertigkeitsübungen beantworten

Slide 3 - Tekstslide

             
       Hausaufgaben:  35 bis einschl. 39 kontrollieren. 
                
               * Aus Aufgabe 37 werden wir 3 Sätze zusammen   
                 kontrollieren.



         

                             Seh und Hörfertigkeitsübungen 42 bis einschl. 45 
                             machen   ( gemeinsam)


                         

        



      

Slide 4 - Tekstslide

Hausaufgaben: Aufg. 47 und 48 machen + lernen Grammatik E Seite 105 TB

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord? 

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Bijvoorbeeld: ik = ich, jij = du etc. 

Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 
Het bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.
Bijvoorbeeld: mijn = mein Auto,  zijn= sein  Buch

Slide 6 - Tekstslide

Hoe kun je het verschil zien tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord? 

Bij een bezittelijk voornaamwoord hoort altijd een zelfstandig naamwoord. Dat staat achter het bezittelijk voornaamwoord. 

- Das sind unsere Bücher.  unsere = bezittelijk voornaamwoord  Bücher = zelfstandig naamwoord
- Sind wir in der Schule?   wir = persoonlijk voornaamwoord. 


Slide 7 - Tekstslide

Het Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval

1e   ik = ich           jij = du                 hij=er                      zij = sie  
   
4e  mij= mich      jou =dich         hem = ihn              haar = sie


1e    wij = wir             jullie = ihr              zij = sie        u = Sie

4e   ons = uns           jullie = euch         hen = sie      u = Sie

Let op: check in welke naamval het zinsdeel staat om het juiste persoonlijk voornaamwoord in te kunnen vullen. 

Slide 8 - Tekstslide

Is dit een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord? 

Das ist unsere Tante. 
Ich habe ihn noch nie hier gesehen. 
Habt ihr die Tasche in der Schule vergessen?
Das sind ihre Taschen.
Ich habe Ihr Kind hier gesehen, Frau Wagner. 
Hast du die Blumen für mich gekauft? 

Slide 9 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn= mein-     jouw = dein-     zijn = sein-          haar= ihr-

onze = unser-    jullie = euer-/eur-     hun = ihr-     uw = Ihr-

Let op: de uitgang van het bezittelijk voornaamwoord is afhankelijk van de naamval waarin het zinsdeel staat. 

De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgangen als het lidwoord "ein".  Gebruik dus het schema van de  "ein-groep". 

Slide 10 - Tekstslide

Aufgabe 37.  Gebruik hierbij Gram. E blz. 105 TB

Erklärung der Aufgabe.
Die ersten 3 Sätze machen wir zusammen. 

Slide 11 - Tekstslide