Quizvragen: Trema, koppelteken, apostrof, accenten

trema, apostrof, koppelteken
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

trema, apostrof, koppelteken

Slide 1 - Tekstslide

win + win + situatie
A
winwinsituatie
B
win-winsituatie
C
win-win-situatie
D
winwin-situatie

Slide 2 - Quizvraag

Trema?
tatoeage
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Op buiig hoort geen trema, want je kunt dit niet verkeerd uitspreken.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Waarom heeft het woord een trema?
geïnteresseerd
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 6 - Quizvraag

Welke is goed?
A
melodieën
B
melodiën

Slide 7 - Quizvraag

Wat is goed?
A
reünie
B
reunie

Slide 8 - Quizvraag

Wat is goed?
A
bacterieën
B
bacteriën

Slide 9 - Quizvraag

Wat is goed?
A
logo's
B
logos

Slide 10 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Max's jas
B
Max' jas

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed?
A
radio-uitzending
B
radiouitzending
C
radioüitzending

Slide 12 - Quizvraag

Wat is goed?
A
milieuactivist
B
milieu-activist
C
milieuäctivist

Slide 13 - Quizvraag

Wat is goed?
A
wctje
B
wc-tje
C
wc'tje

Slide 14 - Quizvraag

Wat is goed?
A
wcpot
B
wc-pot
C
wc'pot

Slide 15 - Quizvraag

Wat is goed?
A
make-up
B
make'up
C
makeup

Slide 16 - Quizvraag

Wat is goed?
A
geöbeserveerd
B
ge-observeerd
C
geobserveerd

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste spelling.
A
s 'avonds
B
s avonds
C
's avonds

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste spelling.
A
A4tje
B
A4'tje

Slide 19 - Quizvraag

Kies de juiste spelling.
A
Frits tas
B
Frits's tas
C
Frits' tas

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'taxi'?
A
Taxietje
B
Taxitje
C
Taxi'tje
D
Taxi-tje

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het correcte meervoud van 'lelie'?
A
Lelies
B
Lelieën
C
Leliën
D
Lelijkerd

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het juiste meervoud?
A
pindas
B
pinda's

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'opa'?
A
Opa'tje
B
Opatje
C
Opaatje
D
Opa-tje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoordje van bureau?
A
bureau'tje
B
bureautje

Slide 25 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
menus, garçon, café's
B
cowboy's, Anne's fiets, bureau's
C
cafés, A4'tjes, Alex' vader
D
Curaçao, smsje, ski-ongeluk

Slide 26 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
besproeiing, lolly'tje, auto's
B
lolly's, garages, s'middags
C
opticien, skieën , cadeaus
D
enquête, cd'tje, vakantie's

Slide 27 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
video's, skiongeluk, taxis
B
kopiëren, gekopieerd, kopietje
C
creëren, gecreëerd, creätie
D
lente's, coordineren, financiëel

Slide 28 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
reunie, ruine, coöperatie
B
beoefenen, beademen, eventuële
C
egoïsme, reünie, chaös
D
poëzie, vacuüm, athneum

Slide 29 - Quizvraag