Wat kost dat?

Wat kost dat?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat kost dat?

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Herhalen van de vorige begrippen
Bespreken van het huiswerk
Rekenen met rente en aflossingskosten
afschrijving per jaar berekenen 


Slide 2 - Tekstslide

Vaste kosten zijn kosten die je altijd hebt
Waar
Niet waar

Slide 3 - Poll

Variabele kosten verschillen niet als de afzet of productie veranderd
Waar
Niet waar

Slide 4 - Poll

Bedrijfskosten zijn de kosten die gemaakt moeten worden om omzet te maken
waar
niet waar

Slide 5 - Poll

Slide 6 - Tekstslide

vraag 23 blz 136

Slide 7 - Tekstslide

Om omzet te behalen moet een onderneming kosten maken

Slide 8 - Open vraag

Wat de doelstelling van een onderneming ook is, continuïteit van de onderneming is de primaire doelstelling.

Slide 9 - Open vraag

vraag 24 blz 137

Slide 10 - Tekstslide

Kosten verpakkingsmateriaal
A
vaste kosten
B
variabele kosten

Slide 11 - Quizvraag

premie inboedelverzekering
A
vaste kosten
B
variabele kosten

Slide 12 - Quizvraag

werknemers die tijdelijk worden ingehuurd wegens grote drukte
A
vaste kosten
B
variabele kosten

Slide 13 - Quizvraag

inkoopwaarde van vlees
A
Vaste kosten
B
variabele kosten

Slide 14 - Quizvraag

25 blz 137
a. Bereken de totale vaste kosten bij 10000
b. Bereken de totale vaste kosten bij 20000
c. leg uit waarom de totale kosten niet verdubbelen wanneer de productieomvang verdubbeld. 

Slide 15 - Tekstslide

antwoorden
a De vaste kosten zijn € 250.000 – € 75.000 = € 175.000
 b Bij een productieomvang van 20.000 stuks zijn de totale kosten:
  € 175.000 + 20.000 × € 7,50 = € 325.000.
 c Bij een verdubbeling van de productieomvang blijven de constante kosten gelijk. Alleen de variabele kosten verdubbelen.

Slide 16 - Tekstslide

Soorten bedrijfskosten
Loonkosten
huisvestingskosten
verkoopkosten
Rentekosten
Afschrijvingskosten

Slide 17 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Slijtage
formule lineare methode:
Jaarlijkse afschrijvingskosten= (aanschafwaarde-restwaarde)/Gebruiksjaren

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 30 blz 139
Een ondernemer heeft een bestelwagen aangeschaft voor 30000. na 5 jaar is deze nog 5000waard.
Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 19 - Tekstslide

a
(30000-5000)/5=

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden 30 a/b
(€ 30.000 – € 5.000) ÷ 5 = € 5.000 afschrijving per jaar.
 b Na drie jaar is er 3 × € 5.000 = € 15.000 afgeschreven.
  Na vijf jaar is er vijf × € 5.000 = € 25.000 afgeschreven.

Slide 21 - Tekstslide

Wat hebben we gedaan vandaag?


We hebben de verschillende soorten bedrijfskosten behandeld.
Vaste en variabele kosten
en gerekend met afschrijvingskosten

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

HW volgende les
27t/m32
30gedaan in de les

Slide 24 - Tekstslide