Uiteenzetting

Welkom! 
De les gaat vandaag over:
- De uiteenzetting
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
De les gaat vandaag over:
- De uiteenzetting

Slide 1 - Tekstslide

  • Doel van deze opdracht is:
  • Zelf leren hoe je een uiteenzetting schrijft.
  • De structuren herkennen en zelf kunnen gebruiken in een uiteenzetting.
  • Onderzoek doen over een onderwerp.
  • Bronnen gebruiken.
Lesdoel + doel van de opdracht 

Slide 2 - Tekstslide

Tekstsoorten

1) Informatieve tekst / Uiteenzetting

2) Betogende tekst / betoog

3) Beschouwende tekst / beschouwing

Tekstdoelen

1) Informeren
2) Uiteenzetten
3) Overtuigen
4) Tot actie aanzetten
5) Beschouwen
6) Vermaken

Slide 3 - Tekstslide

Uiteenzetting
  • Informatief: je doel is informeren
  • Objectief
  • Feiten en uitleg met voorbeelden
  • Meningen objectief weergegeven 
  • Hoofdgedachte is een constatering
  • Diverse tekststructuren mogelijk 
Je noemt meningen om aan te geven hoe iemand anders over het onderwerp denkt. Jouw mening is in een uiteenzetting niet van belang.
  • vraag-antwoordstructuur;
  • verklaringsstructuur;
  • aspectenstructuur;
  • verleden-heden(-toekomst)structuur;
  • probleem-oplossingsstructuur.

Slide 4 - Tekstslide

Betoog
  • Overtuigend: je doel is overtuigen
  • Subjectief
  • Feiten en/of voorbeelden ter ondersteuning
  • Eventueel tegenargumenten en de weerlegging daarvan 
  • Hoofdgedachte is een mening
  • Argumentatiestructuur of voor- en nadelenstructuur 

Slide 5 - Tekstslide

Beschouwing
  • Opiniërend: je doel is opiniëren, aan het denken zetten
  • Objectief
  • Feiten en uitleg met voorbeelden
  • Meningen objectief weergegeven 
  • Hoofdgedachte is een constatering die wijst op verschillende kanten van een onderwerp
  • Diverse tekststructuren mogelijk 
Meningen in een beschouwing zijn niet bedoeld om de lezer te overtuigen, maar om hem de mogelijkheid te geven verschillende opvattingen te vergelijken, zodat hij zelf een conclusie kan trekken en zijn eigen mening over de kwestie kan vormen.
  • voor- en nadelenstructuur;
  • probleem-oplossingsstructuur;
  • verklaringsstructuur.

Slide 6 - Tekstslide

Tekstsoort?
A
Betoog
B
Uiteenzetting
C
Beschouwing

Slide 7 - Quizvraag

Tekstsoort?
A
Beschouwing
B
Betoog
C
Uiteenzetting

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de tekstsoort?
A
Betoog
B
Beschouwing
C
Uiteenzetting

Slide 9 - Quizvraag

Verschillende invalshoeken:
- Technische uitleg (hoe werkt iets) 
- Maatschappelijke / sociale uitleg (welke rol speelt het in het leven van mensen?) 
- Historische uitleg (hoe heeft de ontwikkeling plaatsgevonden, wat is de geschiedenis?) 
- Actuele uitleg (waarom is een onderwerp nu relevant / wat zijn de laatste inzichten?) 

Slide 10 - Tekstslide

Mogelijke tekststructuren: 
- vraag/antwoordstructuur 
- voor- en nadelenstructuur 
- verklaringsstructuur 
- aspectenstructuur 
- verleden/heden/toekomststructuur 

Slide 11 - Tekstslide

Uiteenzetting
Betoog
Tekstdoel = informeren
Tekstdoel = informeren
In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
De tekst is subjectief.
De tekst is objectief.
In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
In de kern staan feiten met uitleg.
Tekststructuur =
standpunt-argument

Tekststructuren kunnen zijn:
vraag – antwoord
verschijnsel – verklaring
probleem-oplossing
vroeger – nu (-toekomst)


In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.

Slide 12 - Sleepvraag

Je leest een artikel in de schoolkrant van een medeleerling. Hij legt uit wat de geschiedenis is van het schooluniform.
A
informeren
B
overtuigen
C
aan het denken zetten

Slide 13 - Quizvraag

Je krijgt in je mail een bericht van MacDonald's met daarin een aanbieding voor twee McFlurry's voor de prijs van één
A
informeren
B
overtuigen
C
aan het denken zetten

Slide 14 - Quizvraag

Je leest in de Quest een interessant artikel over de oplossingen voor de bevolking om aan eten te komen na een vulkaanuitbarsting.
A
informeren
B
overtuigen
C
aan het denken zetten

Slide 15 - Quizvraag

Inleiding
* Visitekaartje van je tekst
* De aandacht van de lezer trekken
* Introductie van het onderwerp

Slide 16 - Tekstslide

Kern
* meerdere alinea's
* boodschap van de tekst wordt
duidelijk
* feitelijke informatie wordt
overgebracht
* uitleg van de informatie
staat centraal
* uitwerking van verschijnsel, vraag,
onderzoek of probleem

Slide 17 - Tekstslide

Slot
* mooie afsluiting van de tekst
* het is de uitsmijter
* Conclusie, samenvatting of oplossing

Slide 18 - Tekstslide

Bouwplan:
inleiding
  • aandachttrekker
  • introductie onderwerp
  • hoofdvraag
middenstuk
  • meerdere alinea's
  • boodschap wordt duidelijk
  • feitelijke informatie
  • uitleg of uitwerking van centraal thema
slot
  • samenvatting
  • toekomstverwachting
  • uitsmijter

Slide 19 - Tekstslide

Stappenplan schrijven tekst 
1.  Waar gaat je tekst over? (reizen/liefde) Schrijf op wat je al over het onderwerp weet, bijvoorbeeld via een mindmap.
2. Zorg ervoor dat je voldoende weet over het onderwerp met behulp van goede bronnen ('documenteren'). 
- Formuleer documentatievragen > dat zijn je deelonderwerpen (wie/wat/waar/wanneer/waarom/hoe etc. 
- Zoek geschikte bronnen
- Maak een documentatiemap

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan schrijven tekst 
3. Maak een bouwplan: 
Zie voorbeeld bouwplan. Met een bouwplan 'plan' je je tekst. 
Zet daar ook kernzinnen in. 

4. Schrijf je tekst 
5. Kijk je eerste versie na en verbeter deze ('reviseren') 
Net zo lang tot je tevreden bent! 

Slide 21 - Tekstslide

Stel je voor...
Bij lichamelijke opvoeding heb je het gehad over doping bij sporters. Je vertelt dit aan je tante, die lesgeeft op een basisschool. Zij vraagt jou om een uiteenzetting
te schrijven over het gebruik van doping in de sport voor leerlingen van groep 8.

Hoe zou je een tekst als deze kunnen opbouwen?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Let op als je kiest voor de conclusie
Kies je ervoor om een conclusie te trekken in het slot?

Let er dan op dat dit niet jouw mening is, maar een conclusie gebaseerd op feiten (gebleken uit onderzoeksresultaten). 

Je zou dit als volgt kunnen formuleren:
Dus uit onderzoek is gebleken dat er meer nadelen dan voordelen zijn bij het gebruik van doping in de sport. (www.dopinggebruik.nl)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video