H7_herhaling

H7: Nu of later?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H7: Nu of later?

Slide 1 - Tekstslide

Leermentaliteit.....
Zie jij een tegenslag (het gevoel van falen) als een leermoment? 
Gebruik jij deze om te zoeken naar oplossingen en geeft het je informatie over hoe je het de volgende keer beter kunt doen? 
(GROEIGERICHTE LEERMENTALITEIT) ->  OPTIMALE INDIVIDUELE ONTWIKKELING

Of....
Zie je een tegenslag (het gevoel van falen) als bewijs van je onkunde.... 
(ZWART-WITTE LEERMENTALITEIT)

Slide 2 - Tekstslide

H7: Nu of later + indexcijfers


Blauw:
  • Leerdoelen H7
  • Extra uitleg n.a.v. formatieve toets
  • Bespreken opdracht uit toets

Geel:
Opdrachten maken stencil + Plusopdrachten 1, 5 en 6 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen H7:
  • Je kunt toelichten waarom mensen tijdens hun leven verschillende financiële beslissingen nemen
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat ruilen over de tijd is
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een stroomgrootheid en een voorraadgrootheid
  • Je kunt uitleggen dat door scholing je verdiencapaciteit kan toenemen
  • Je kunt uitleggen dat om aan het werk te blijven mensen zichzelf een leven lang moeten blijven scholen
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat investeren inhoudt
  • Je kunt uitleggen welke factoren een rol spelen bij het doen van een investering
  • Je kunt het verschil aangeven tussen nominale en reële rente
  • Je kunt, met voorbeelden, uitleggen wat de rijksbegroting is
  • Je kunt voorbeelden geven van uitgaven en inkomsten van de collectieve sector
  • Je kunt uitleggen dat de overheid ruilt over de tijd door een begrotingstekort- of overschot
  • Wat is een indexcijfer en wat zegt een indexcijfer
  • Kunnen rekenen met indexcijfers inclusief het combineren van gegevens

Slide 4 - Tekstslide

Formatieve toets

Slide 5 - Woordweb

N.a.v. de formatieve toets:
  • Wat is ruilen over de tijd, mag met voorbeelden worden uitgelegd
  • Wat is een voorraadgrootheid en wat is een stroomgrootheid
  • Rekenen met indexcijfers
  • Wat is investeren en benoem de factoren (waarom wel of juist niet)?
  • Rijksbegroting - wat zijn de uitgaven en wat zijn de inkomsten
  • Opgave 17 uit de formatieve toets



Slide 6 - Tekstslide

Ruilen over tijd
Door te lenen vervroeg je je consumptie en door te sparen stel je je consumptie uit






Slide 7 - Tekstslide

Grootheid
Een grootheid is iets wat kan worden gemeten. 
In de economie gebruiken we veel verschillende grootheden voor het meten van veel verschillende dingen. Alle dingen die je meet vallen hieronder. 

Voorbeelden van grootheden zijn inkomen, vermogen, prijs, belasting, subsidie, productie, afzet, kosten, loon, loonkosten en nog heel veel andere dingen. 

Grootheden druk je uit in een bepaalde eenheid. Dit is hetgene waar je de grootheid in meet. De grootheid inkomen kun je bijvoorbeeld uitdrukken in euro’s, dollars of een andere munt. De grootheden productie en afzet kun je uitdrukken in aantal stuks, aantal liters, aantal kilo’s enz.

Slide 8 - Tekstslide

Twee verschillende grootheden
Voorraadgrootheden en 
Stroomgrootheden.

 

Slide 9 - Tekstslide

Voorraadgrootheden
Voorraadgrootheden zijn grootheden die je meet op één moment. Je kijkt dus op één moment hoeveel euro’s, dollars, liters, kilo’s of een andere eenheid van een bepaalde grootheid aanwezig zijn. 

Je kijkt dus naar de voorraad die ergens op een bepaald moment aanwezig is. Voorbeelden hiervan zijn je vermogen op 1 januari, de staatsschuld op 1 november, de voorraad graan op 25 maart of iedere andere voorraad geld, goederen of van een andere grootheid op een bepaald moment.

Slide 10 - Tekstslide

Voorraadgrootheid

Voorraadgrootheden meet je op een bepaald moment, dus bijvoorbeeld: je spaargeld op 12 maart 2021


Slide 11 - Tekstslide

Stroomgrootheden
Stroomgrootheden zijn grootheden die je meet over een bepaalde periode. Je kijkt dan naar hoeveel euro’s, dollars, liters, kilo’s of een andere eenheid van een bepaalde grootheid ergens in een bepaalde periode bij komen of vanaf gaan. 
Je kunt dan bijvoorbeeld kijken naar je inkomen in de maand februari, de belasting die je betaalt in maart of het begrotingstekort van de overheid in het jaar 2019. Alle grootheden die gerekend worden over een bepaalde periode zoals een uur, dag, maand of jaar zijn een stroomgrootheid.

Slide 12 - Tekstslide

Stroomgrootheid

De waarde van een stroomgrootheid meet je over een periode.

bijvoorbeeld: de omzet van een bedrijf in maart 2021 of:

Alles wat je hebt verdiend in maart 2021.

Slide 13 - Tekstslide

Investeren
= Het aanschaffen van kapitaalgoederen

Factoren:
1. Rente
2. Hoe zijn de vooruitzichten op de markt waar jij wilt gaan verkopen?
3. Algemene economische situatie: Hoe gaat het met de economie in een land?
4: Innovatie: Nieuw of vernieuwend product of productieproces.

Slide 14 - Tekstslide

Indexcijfers
Basis:
(Nieuw getal / getal basisjaar) x 100 

Van indexcijfers naar procenten: 100 eraf
Van procenten naar indexcijfers: 100 erbij

Combineren van gegevens:
Eerst procenten omzetten naar indexcijfers en dan de formule invullen. Het antwoord is dan in indexcijfers. Wil je weten hoeveel % het is: Trek er 100 vanaf.

Slide 15 - Tekstslide

Rijksbegroting
Is een overzicht van alle inkomsten en uitgaven (inclusief de aflossingen op de staatsschuld) van de overheid.

Begrotingstekort: Inkomsten < uitgaven
Begrotingsoverschot: Inkomsten> uitgaven

Het financieringstekort = Het begrotingstekort min de aflossing op de staatsschuld

Slide 16 - Tekstslide

Financieringstekort / begrotingstekort
Voorbeeld. De overheid heeft een tekort € 13 mld. Dat bedrag moet geleend worden op de kapitaalmarkt. Dit noemen we het begrotingstekort. Op de bestaande staatschuld wordt 5 mld afgelost.
Maar wat gebeurt er nu met de schuld van de overheid?
begrotingstekort: (extra) nieuwe leningen     -> schuld stijgt met € 13 mld
aflossingen: oude leningen aflossen                  -> schuld daalt met € 5 mld -/-
financieringstekort                                                      -> toename schuld € 8 mld. (per saldo)

Door het begrotingstekort zal de schuld toenemen met € 13 mld, maar er worden ook oude schulden afgelost. Die aflossingen laten de schuld dalen met € 5 mld. Uiteindelijk neemt de schuld dus niet met € 13 mld. toe, maar met € 8 mld. Dit noemen we het financieringstekort.

Slide 17 - Tekstslide

Opgave 17
Bespreken opdracht uit de formatieve toets
 Opgave 17


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Maken opdrachten:
Rekenopdrachten 5, 6 en 7
Herhalingsopdrachten 7, 8, 10 en 11


Slide 20 - Tekstslide