09-09-2020

Mittwoch, den 9. September 2020
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Mittwoch, den 9. September 2020

Slide 1 - Tekstslide

Heute 
- Beginopdracht: Entdecke die Fehler 
- Sprechen: Antworten auf Steckbrief-Fragen 
- Aussprache: Klinkers 
- Rhabarberbarbara
- Hausaufgaben für Freitag 



 

Slide 2 - Tekstslide

Heute 
1. Aan het einde van de les kun je vragen stellen & beantwoorden over jezelf/anderen.

2. Aan het einde van de les weet je hoe je bepaalde letters in het Duits moet uitspreken. 

Slide 3 - Tekstslide

Entdecke die Fehler 
Hieronder zie je 10 woordjes met fouten erin uit Lektion Start en Lektion 1 staan. Verbeter ze.


het getal 1 = ein
der Fussball 
tchüs!
hij is 13 jaar oud = er est 13 Jahre alt 
Frühling
het meisje = das Mächen
wie ben jij = wie bist du?
siebzhen
der Gitarre
das Wochende

Slide 4 - Tekstslide

Was kannst du fragen?

1. Was ist dein Name?
2. Wie alt bist du? 
3. Wo wohnst du? 
4. Welche Farbe haben deine Haare?
5. Welche Farbe haben deine Augen
6. Hast du Geschwister? Wie heißen sie?
7. Hast du Hobbys? Welche?
8. Welche Schule besuchst du?
Was kannst du antworten? 

1. Mein Name ist / Ich bin / Ich heiße
2. Ich bin ... Jahre alt
3. Ich wohne in ... 
4. Meine Haare sind ... 
5. Meine Augen sind ... 
6. Ja, ich habe einen Bruder / eine Schwester. Er/sie heißt / sie heißen...
Nein, ich habe keine Geschwister.
7. Meine Hobbys sind...
8. Ich besuche das ZL

Slide 5 - Tekstslide

Sprechen 
Oefen de vragen en antwoorden met je buurvrouw/buurman. 

Over een paar minuten vraag ik een paar duo's om hun gesprekje in de klas te doen. 




Slide 6 - Tekstslide

Aussprache
Haal voorbeelden van 
Duitse woorden
met de onderstaande 
letters uit de woorden-
lijsten van Lektion 
Start & Lektion 1. 
Hoe spreek je ze uit? 
a (lang)
u (lang)
a (kort)
ü
e (lang)
ä
e (kort)
ö
i (kort)
au
o (lang)
ei
o (kort)
eu

Slide 7 - Tekstslide

Aussprache
a (lang)
u (lang)
a (kort)
ü
e (lang)
ä
e (kort)
ö
i (kort)
au
o (lang)
ei
o (kort)
eu

Slide 8 - Tekstslide

Aussprache - Sätze üben
Luister naar de volgende zinnen en spreek ze na: 

1. Der Junge wohnt in Deutschland. 
2. Das Mädchen kommt aus Köln.  
3. Ich weiß die Antwort nicht. 
4. Das Fahrrad steht vor der Tür. 
5. Lehrer sind auch Menschen. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Hausaufgaben für Freitag
- Leren: Wörterliste Lektion 1

Slide 11 - Tekstslide