H4 Waar geef ik mijn geld aan uit?

Burgerschap waar geef ik mijn geld aan uit?
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOMiddelbare schoolISK

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 41 min

Onderdelen in deze les

Burgerschap waar geef ik mijn geld aan uit?

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet waar ik mijn geld aan uitgeef en kan aangeven waarom ik dat doe
2. Ik weet wat budgetteren, sparen en bezuinigen is
3. Ik weet hoe de prijs van dingen wordt bepaald> Vraag en aanbod
4. Ik weet welke rol reclame en social media speelt bij het bepalen van prijzen



Slide 2 - Tekstslide

Je wint een miljoen euro. Wat doe je met dat geld?

Slide 3 - Woordweb

1.Waar geef jij het meeste geld aan uit? Schrijf maximaal 3 dingen.

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Video

Kan jij goed omgaan met geld? En met wie praat jij over geld?

Slide 6 - Open vraag

4.1 Kan ik dat betalen?
Uit onderzoek blijkt dat 1 op de 5 leerlingen op middelbare scholen vaak of altijd geld te weinig heeft. Het advies is om te budgetteren. Dit is een overzicht maken van hoeveel geld je hebt en hoeveel geld je uitgeeft. 

Het doel van budgetteren is om zeker te weten dat je altijd genoeg geld hebt. Hierdoor weet je of je meer kunt uitgeven, moet besparen of bezuinigen. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Hoeveel euro zakgeld krijgt een kind van 14 jaar gemiddeld per maand? Krijg jij meer of minder zakgeld?

Slide 9 - Open vraag

Wat ben jij kwijt per maand aan eten en drinken?

Slide 10 - Woordweb

Slide 11 - Link

Hoeveel procent van scholieren komt soms of regelmatig geld te kort?
A
75%
B
70%
C
55%
D
80%

Slide 12 - Quizvraag

Tips voor budgetteren
Plannen
Maak elke maand een planning van het geld dat je krijgt en het geld dat je uitgeeft
Sparen
Bedenk hoeveel geld je elke maand kan/wil sparen?
Checken/bezuinigen
Controleer regelmatig hoeveel geld je hebt uitgegeven. Kan je op iets bezuinigen? Op wat?
Bewaren
Bewaar je maandelijkse planning. Zo kan je goed zien hoeveel geld je elke maand uitgeeft, spaart/bezuinigt.

Slide 13 - Tekstslide

2.Welke uitgaven zijn noodzakelijk?
A
cadeautjes
B
reparatie van de fiets
C
concerten
D
huur, gas, water

Slide 14 - Quizvraag

Noodzakelijk
Niet-noodzakelijk

Slide 15 - Sleepvraag

Slide 16 - Tekstslide

Geld lenen om iets te kopen?
Gevolgen, risico's? 

Slide 17 - Tekstslide

Heb je wel eens geld geleend om iets te kunnen kopen? Wat wilde je kopen?

Slide 18 - Open vraag

Waarom is geld lenen niet echt slim?

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Video

Wie bepaalt de prijs van dingen?
  • Een consument koopt een product en een bedrijf maakt het product. 
  • Er is VRAAG en AANBOD

  • Als er veel vraag is, maar weinig aanbod, kunnen bedrijven een hogere prijs voor een product vragen

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Reclame en social media
Vraag en aanbod wordt  ook bepaald door reclame en social media

Bijvoorbeeld: Een populaire influencer zegt dat je alleen nog Red Bull moet drinken. Wat gebeurt er dan met de VRAAG EN AANBOD?


Slide 23 - Tekstslide

Reclame

  • Reclame kan zo overtuigend zijn dat het iemand producten koopt die hij niet nodig heeft. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Sparen = ......
A
geld lenen
B
extra geld bewaren, bijvoorbeeld op de bank
C
geld uitgeven
D
geld verliezen

Slide 26 - Quizvraag

Bezuinigen= .....
A
minder geld aan iets besteden dan normaal
B
geld lenen
C
hetzelfde als sparen
D
weinig geld uitgeven

Slide 27 - Quizvraag

budgetteren=
A
minder geld uitgeven
B
een plan maken van hoeveel geld je hebt en hoeveel geld je kan uitgeven/sparen
C
sparen
D
hetzelfde als geld lenen

Slide 28 - Quizvraag

Een kipburger kopen in de aula is een .......... uitgave.
A
niet noodzakelijke
B
noodzakelijke
C
stomme

Slide 29 - Quizvraag

Als de vraag naar een product groot is, maar het aanbod klein, dan wordt dat product....
A
goedkoop
B
duur
C
niet duurder en niet goedkoper

Slide 30 - Quizvraag

Als de vraag naar een product klein is, maar het aanbod is groot, dan wordt dat product.....
A
goedkoper
B
duurder
C
niet duurder en niet goedkoper

Slide 31 - Quizvraag

Mr Beast zeg dat je alleen nog HARRY POTTER BOEKEN moet lezen. De vraag wordt dan....
A
kleiner
B
groter
C
niet groter en niet kleiner

Slide 32 - Quizvraag

De HARRY POTTER BOEKEN worden dan....
A
duurder
B
goedkoper
C
niet duurder en niet goedkoper

Slide 33 - Quizvraag

OPDRACHT
Maak een budgettering voor de maand januari> zet dit in een Word of Excel bestand
  • Hoeveel zakgeld krijg je en/of hoeveel verdien je deze maand?
  • Wat wil je kopen en hoeveel kost dat?
  • Hoeveel geld wil je sparen?
  • Waar kan je op bezuinigen?

Slide 34 - Tekstslide