afronden 5.4 + UL 5.5 gedrag (1 m/h)

open je boek op blz. 111
zelfstandig en stil maken;
1 = een woordenlijst van alle blauwe woorden   (van blz. 111 + 112 + 113)
2 = zet de betekenis achter deze woorden (dit mag in een schrift / los blad)


timer
5:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

open je boek op blz. 111
zelfstandig en stil maken;
1 = een woordenlijst van alle blauwe woorden   (van blz. 111 + 112 + 113)
2 = zet de betekenis achter deze woorden (dit mag in een schrift / los blad)


timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Basisstof 5.4 Het zenuwstelsel;
centrale zenuwstelsel: wordt gevormd door de hersenen en het ruggenmerg

ruggenmerg: is omgeven door de wervels van de wervelkolom en geleidt via zenuwen                             impulsen naar de hersenen

zenuw: verbindt het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen

klier: een orgaan dat bepaalde stoffen produceert

zenuwcel: cel in het zenuwstelsel die is opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers

cellichaam: het deel van een zenuwcel waarin zich de celkern bevindt

uitlopers: onderdeel van een zenuwcel dat impulsen van en naar het cellichaam  
                    geleidt

Slide 2 - Tekstslide

planning 
  • afronden  5.4
  • PO bespreken kan, maar 1 op 1 in I-uur. 
  • leerdoelen 5.5
  • uitleg 5.5
  • opdrachten 5.5 maken 
  • (wat niet af is = automatisch HW)

Slide 3 - Tekstslide

boek dicht op je tafel 
timer
0:15

Slide 4 - Tekstslide

‘Waarnemen’ is...


A
Horen, zien, eten, voelen, ruiken en proeven.
B
Je bewust worden van wat je hoort, ziet, voelt, ruikt en proeft via je zintuigen.
C
Alles wat een kat hoort, ziet, voelt, vindt en ruikt.

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer wordt je je bewust van een waarneming?
A
Als er een prikkel in je zintuig aankomt.
B
Als de impulsen in de hersenen zijn verwerkt.

Slide 6 - Quizvraag

Wat kun je waarnemen met je tastzintuigen?
A
harde druk
B
lichte aanraking
C
warmte
D
kou

Slide 7 - Quizvraag

Zintuigen
Prikkels
gezichts-zintuig
gehoor zintuig
reuk zintuig
smaak zintuig
warmte zintuig
muziek 
vieze sokken ruiken
vuurwerk 
Een klap op je arm
snoep

Slide 8 - Sleepvraag

In welke volgorde gaat waarnemen?
A
impuls - hersenen - impuls - actie - zintuig - prikkel
B
prikkel - actie - impuls - hersenen - impuls - zintuig
C
impuls - zintuig - actie - impuls - prikkel - hersenen
D
prikkel - zintuig - impuls - hersenen - impuls - actie

Slide 9 - Quizvraag

Impulsen gemaakt in het netvlies gaan via de ............ naar de hersenen
A
gehoorzenuw
B
prikkels
C
oogzenuw
D
tastzintuig

Slide 10 - Quizvraag

1
2
3
4
5
In de zintuigcellen ontstaan impulsen
De impuls wordt door zenuwen naar de hersenen geleid
De hersenen verwerken de impulsen van alle zintuigen
Je wordt je bewust van wat je waarneemt
Een prikkel komt via het zintuig in de zintuigcellen terecht

Slide 11 - Sleepvraag

Lagen van de huid
Opperhuid
lederhuid
Onderhuids bindweefsel
Hoornlaag

Slide 12 - Sleepvraag

Onderdelen van de huid
Kiemlaag
Lederhuid
Talgklier
Spiertje
Zweetklier

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is een oog?
A
een cel
B
weefsel
C
een orgaan
D
een organenstelsel

Slide 14 - Quizvraag

Het oog heeft als taak prikkels op te vangen.
Wat is de prikkel voor de zintuigen in het oog?
A
geur
B
druk
C
licht
D
geluid

Slide 15 - Quizvraag

Welke delen van het oog kunnen het oog draaien?
A
de oogleden
B
de oogzenuw
C
de oogspieren
D
de oogkas

Slide 16 - Quizvraag

Welk vlies in je oog voert voedingsstoffen naar je oog?
A
hoornvlies
B
netvlies
C
oogvlies
D
vaatvlies

Slide 17 - Quizvraag

Hoe heet het buitenste vlies van je oog, dat je oog beschermt?
A
Vaatvlies
B
Hoornvlies
C
Netvlies
D
Harde oogvlies

Slide 18 - Quizvraag

Om te zien moet er licht in je oog komen. Via welke onderdelen van het oog komt het licht in je oog?
A
hoornvlies, pupil, lens, glasachtig lichaam, netvlies
B
lens, pupil, hoornvlies, netvlies, glasachtig lichaam
C
hoornvlies, netvlies, pupil, lens, glasachtig lichaam
D
netvlies, glasachtig lichaam, pupil, lens, hoornvlies

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een oor?
A
een cel
B
weefsel
C
een orgaan
D
een orgaanstelsel

Slide 20 - Quizvraag

Het oor heeft als taak prikkels op te vangen. Wat is de prikkel voor het oor?
A
licht
B
geluid
C
impuls
D
tikken

Slide 21 - Quizvraag

Hoe lopen de trillingen door het oor?
A
Gehoorgang - gehoorbeentjes - trommelvlies - dun vlies - slakkenhuis
B
Gehoorgang - trommelvlies - dun vlies - slakkenhuis - gehoorbeentjes
C
Gehoorgang - trommelvlies - gehoorbeentjes - dun vlies - slakkenhuis
D
Gehoorgang - dun vlies - slakkenhuis - gehoorbeentjes - trommelvlies

Slide 22 - Quizvraag

De buis van Eustachius:
A
Laat je horen
B
Regelt de luchtdruk
C
Vervoert traanvocht
D
Loopt van oog naar keel

Slide 23 - Quizvraag

De buis van Eustachius verbindt
A
de trommelholte met het middenoor
B
de oorschelp met de keelholte
C
het slakkenhuis met de trommelholte
D
de trommelholte met de keelholte

Slide 24 - Quizvraag

Welke letter is de buis van Eustachius?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 25 - Quizvraag

Zenuwen zijn lange ...........van zenuwcellen
A
draden
B
streepjes
C
punten
D
uitlopers

Slide 26 - Quizvraag

centraal zenuwstelsel
centraal zenuwstelsel
zenuwen

zenuwen
zenuwen

Slide 27 - Sleepvraag

ruggenmerg
wervel (bot)
zenuw

Slide 28 - Sleepvraag

De 2 functies van het zenuwstelsel zijn....... (kies er 1)

A
verwerken impulsen die van zintuigen af komen
B
van impulsen prikkels maken
C
regelen van werking van spieren en klieren
D
prikkels door zenuwen laten lopen

Slide 29 - Quizvraag

Chromebook dicht

Slide 30 - Tekstslide

leerdoelen 5.5 (gedrag)
  1. Ik kan uitleggen wat gedrag is.
  2. Ik kan uitleggen waardoor gedrag wordt bepaald.
  3. Ik kan het verschil benoemen tussen observatie en interpretatie van gedrag. 

Slide 31 - Tekstslide

Wat is gedrag?

Bijvoorbeeld lachen, naar iets kijken, 

geluiden maken, slapen,

geurstoffen afgeven,

stil staan.
Dus.....

  • ALLES WAT EEN MENS OF DIER DOET, IS GEDRAG!

Slide 32 - Tekstslide

Gedrag bestaat uit handelingen die met elkaar samen hangen en samen een doel hebben. 

handelingen-->
(die samenhangen)

Slide 33 - Tekstslide

gedragsketen
Je zag net bij de lynx dat verschillende handelingen 
Je zag net bij de lynx dat verschillende 
handelingen elkaar opvolgen in een 
vaste volgorde;
Lynx ziet een prooi, gaat sluiplopen en laten helemaal sluipen, voordat hij de prooi gaat bespringen, doodt, versleept en uiteindelijk opeet.

De verschillende handelingen volgen elkaar in een vaste volgorde op en het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling
Dit noem je een gedragsketen. 

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Welke prikkel(s)? Welke respons?

Slide 36 - Tekstslide

Dorst, pijn, angst en slaperigheid zijn inwendige prikkels.

Een inwendige prikkel: 
een prikkel die in het lichaam ontstaat.
Dorst, pijn, angst en slaperigheid zijn voorbeelden    van inwendige prikkels.

Een inwendige prikkel = 
Een prikkel die in het lichaam ontstaat.


Je ziet en ruikt een versgebakken appeltaart. Dit zijn voorbeelden van uitwendige prikkels.

Een uitwendige prikkel = 
Een prikkel komt van buiten het lichaam en kun je via je zintuigen waarnemen. 

Slide 37 - Tekstslide

Motivatie
Bijvoorbeeld: 
Je hebt honger en je ruikt vers gebakken appeltaart. 
Je motivatie om te eten is dan hoog. 

Motivatie 
De bereidheid tot het verrichten van bepaald gedrag.

Slide 38 - Tekstslide

Je hebt honger en er staat een taart in de keuken. 
Je kiest ervoor hem meteen op te eten. Of je kiest ervoor om hem toch niet op te eten, want je doet mee aan de ramadan. 
Je hebt honger en die appeltaart staat in de keuken. 
  • Je kiest ervoor hem meteen op te eten. 
  • Of je kiest er niet voor hem op te eten, want je weet dat je allergisch bent voor appel
  • Of je kiest ervoor om hem toch niet op te eten, want je doet mee aan de ramadan. 





Een reactie op een prikkel heet een respons. 


Slide 39 - Tekstslide

Sociaal gedrag
Sociaal gedrag is gedrag van soortgenoten naar elkaar. 

Mensen en dieren hebben sociaal gedrag.

Slide 40 - Tekstslide

Hoe wordt gedrag bepaald?
Direct na de geboorte kunnen jonge zoogdieren zich voeden door te zuigen aan de tepel van de moeder. Dit is een voorbeeld van aangeboren gedrag, want ze hoeven dit niet te leren. 

Slide 41 - Tekstslide

Hoe wordt gedrag bepaald?
Een peuter leert te eten met een lepel.

Als gedrag ontstaat door leren, is dat aangeleerd gedrag. 

Slide 42 - Tekstslide

Een prikkel bij sociaal gedrag noem je een signaal. 
8.4 Sociaal gedrag

Slide 43 - Tekstslide

gedrag van mensen
Het gedrag van mensen is anders 
dan dat van dieren. 
Mensen denken na over hun gedrag en ze beoordelen het gedrag van anderen. Dieren doen dat niet. 

Om goed te kunnen samenleven, hebben mensen normen en waarden voor hun gedrag. 

Slide 44 - Tekstslide

Waarden;
zijn de dingen die mensen belangrijk vinden in het leven. 
Voorbeelden zijn respect, eerlijkheid, vrijheid.

Normen;
zijn gedragsregels waarvan veel mensen 
vinden dat je je eraan moet houden. 
Voorbeeld; niet stelen. 

Normen zijn gebaseerd op waarden. 
De norm 'je mag niet stelen´, 
is gebaseerd op de waarde van ´eerlijkheid´. 

Slide 45 - Tekstslide

observatie/interpretatie

Slide 46 - Tekstslide

observatie/interpretatie
De observatie is: Je ziet dat iemand zijn hand op steekt. 
De interpretatie kan zijn: Wat zou elke foto kunnen betekenen?
  • politieman die je aanwijst en je tot stoppen gebaard
  • sinterklaas die naar iedereen zwaait
  • de buschauffeur die zwaait naar een collega

Observatie = een feit wat je waar kunt nemen.
Interpretatie = Wat jij denkt dat dit gedrag betekent.

Slide 47 - Tekstslide

huiswerk voor de volgende les = 

1 = Maak online van thema 5 - van 5.5- opdracht 1 t/m 4 + 6 t/m 8
2 = Lees thuis blz. 147 + maak op blz. 147+148 opdracht 1 +2

PW thema 5 (5.1 t/m 5.6 + LO 1) is woensdag 9 april

extra uitleg filmpje 5.5:
https://www.youtube.com/watch?v=eUFiakRDCKs&list=PLr1tx9agautFk9ERSWim57BNugXbeI63P&index=5


Slide 48 - Tekstslide

uitleg PO
zie drive!

Slide 49 - Tekstslide

Ga aan de slag met:

Maak online van thema 5
van basisstof 5.5
opdrachten 1 t/m 4 + 6 t/m 8




Slide 50 - Tekstslide

In welk van de volgende afbeeldingen worden zenuwcellen afgebeeld?
A
B
C
D

Slide 51 - Quizvraag