Samenvatting H9 - Formules en vergelijkingen

HOOFDSTUK 9

Formules en vergelijkingen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HOOFDSTUK 9

Formules en vergelijkingen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 9.1:
  • Je leert hoe je formules korter schrijft.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 7 - Woordformules.
In hoofdstuk 10 leren we deze formules nog korter te schrijven.

Bijvoorbeeld: 
aantal x 2 + 10 = nummer                     a x 2 + 10 = n

Slide 3 - Tekstslide

Formules korter schrijven
aantal x 2 + 10 = nummer                               2a + 10 = n

- Je schrijft de woorden als een letter. Kies slim.
- Je kunt de formules ook anders schrijven.
bijvoorbeeld: n = 2a + 10      of    n = 10 + 2a
- Je mag het keer-teken weglaten.
  Let op! Altijd eerst het cijfer dan de letter!!!! Dus niet a2

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de volgende formules korter:
1.  aantal kilometers x 4 + 11 = bedrag in euro's


2. aantal dozen = aantal spullen x 10 + 4


Schrijf beide formules op nog 2 andere manieren.



Bekijk de volgende slide voor uitwerkingen.

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf de volgende formules korter:
1.  aantal kilometers x 4 + 11 = bedrag in euro's


2. aantal dozen = aantal spullen x 10 + 4


Schrijf beide formules op nog 2 andere manieren.



4a + 11 = b
b = 4a + 11
d = 10s +4
10s + 4 = d

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Leerdoelen 9.2:
  • Je leert wat termen en variabelen zijn.
  • Je leert hoe je formules vereenvoudigt.

Slide 8 - Tekstslide

Termen en variabelen
In een formule komen termen en variabelen voor:




b=5+2a
In deze formule zijn de noemen wij de letters a en b variabelen
deze kunnen variëren/veranderen
In deze formule noemen wij 5 en 2a termen.
Dit zijn de delen van een formule die je bij elkaar optelt of van elkaar af haalt. 

Slide 9 - Tekstslide

Gelijksoortige termen:
Soms komen dezelfde termen vaker dan 1 keer voor. 
Dit noemen wij gelijksoortige termen.

Deze gelijksoortige termen mag je samennemen waardoor de som korter geschreven kan worden: 










b=5+2a+2+4a
v=3a+7a3b+4c
Bekijk de volgende slide voor uitwerkingen.

Slide 10 - Tekstslide

Gelijksoortige termen:
Soms komen dezelfde termen vaker dan 1 keer voor. 
Dit noemen wij gelijksoortige termen.

Deze gelijksoortige termen mag je samennemen waardoor de som korter geschreven kan worden: 










b=5+2a+2+4a
v=3a+7a3b+4c
b=6a+7
v=10a3b+4c

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Leerdoelen 9.3:
  • Je leert hoe je de uitkomst bij een formule berekent.

Slide 13 - Tekstslide

Uitkomst van een formule berekenen:
1) Vul op de plek van de variabele het aantal in.
2) Voeg zo nodig een keer teken toe. 
Let op dat tussen een getal en een letter een keer staat.


De keer staat ook in een formule met haakjes:
a = 3(n+1)          betekent     a = 3 × (n+1) 

Let op de volgorde van berekenen!!

Slide 14 - Tekstslide

Uitkomst van een formule berekenen:
a = 3(n+1)          betekent     a = 3 × (n+1) 

Bereken a als n =4

a = 3 × (n+1) 
a = 3 × (+1) 

Slide 15 - Tekstslide

Uitkomst van een formule berekenen:
a = 3(n+1)          betekent     a = 3 × (n+1) 

Bereken a als n =4

Bekijk de volgende slide voor uitwerkingen.

Slide 16 - Tekstslide

Uitkomst van een formule berekenen:
a = 3(n+1)          betekent     a = 3 × (n+1) 

Bereken a als n =4

a = 3 × (n+1) 
a = 3 × (4+1) 
a = 3 × 5 
a = 15


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Leerdoelen 9.4:
  • Je leert wat een vergelijking is en hoe je een vergelijking oplost.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een vergelijking


is een formule


is een vergelijking

Bij een vergelijking is er nog maar één variabele.
k=15a+3
78=15a+3

Slide 20 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen:
Om kaartjes voor een wedstrijd te kopen moet je een account aanmaken.
Dit account kost eenmalig 3 euro. Daarnaast betaal je 15 euro per kaartje.
De formule die hoort bij deze situatie is:                              

Bij het afrekenen moet je 78 euro betalen. 
Hoeveel kaartjes heb je voor dit geld?

De vergelijking die hoort bij deze situatie is:
k=15a+3
78=15a+3
Bekijk de volgende slide voor uitwerkingen.

Slide 21 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen:
Om kaartjes voor een wedstrijd te kopen moet je een account aanmaken.
Dit account kost eenmalig 3 euro. Daarnaast betaal je 15 euro per kaartje.
De formule die hoort bij deze situatie is:                              

Bij het afrekenen moet je 78 euro betalen. 
Hoeveel kaartjes heb je voor dit geld?

De vergelijking die hoort bij deze situatie is:
k=15a+3
78=15a+3
15a=75
a=5

Slide 22 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen:
In een kennel worden de puppy's Max en Snuf geboren.
 Het gewicht van Max wordt berekend met de formule:                  
Het gewicht van Snuf wordt berekend met de formule:                 
g staat voor gewicht, w staat voor weken.

Bereken na hoeveel weken Max 3300 gram weegt. Maak een vergelijking bij de situatie.


Bereken na hoeveel weken Snuf 3500 gram weegt. Maak een vergelijking bij de situatie.
g=1200+300w
g=1500+200w
Bekijk de volgende slide voor uitwerkingen.

Slide 23 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen:
In een kennel worden de puppy's Max en Snuf geboren.
 Het gewicht van Max wordt berekend met de formule:                  
Het gewicht van Snuf wordt berekend met de formule:                 
g staat voor gewicht, w staat voor weken.

Bereken na hoeveel weken Max 3300 gram weegt. 


Bereken na hoeveel weken Snuf 3500 gram weegt. 
g=1200+300w
g=1500+200w
3300=1200+300w
300w=2100
w=7
3500=1500+200w
200w=2000
w=10

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Leerdoelen 9.5:
  • Je leert hoe je een vergelijking oplost met bordjes.

Slide 26 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen met bordjes:
1. Schrijf de formule zo kort mogelijk.
2. Leg het bordje op de term met variabele.
3. Bereken wat er op het bordje moet komen te staan.
4. Bereken de oplossing.
5. Controleer je oplossing. 

Slide 27 - Tekstslide

Los de vergelijking op:
17=4p+1
5u2=33
1=72x
Bekijk de volgende slide voor uitwerkingen.

Slide 28 - Tekstslide

Los de vergelijking op:
17=4p+1
5u2=33
1=72x
4p=16
5u=35
2x=6
p=4
u=7
x=3

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video


Ben je voldoende voorbereid voor de toets? 
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll


Welk cijfer ga je halen?
010

Slide 32 - Poll

Veel succes!
Je kan het!

Slide 33 - Tekstslide