Leesvaardigheid

Nog één keer oefenen!
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nog één keer oefenen!

Slide 1 - Tekstslide

Wat zit er in de toets?

Les 1: Tekstdoelen
Les 2: Onderwerp en hoofdgedachte van een tekst
Les 3: Hoofd- en bijzaken
Les 16: Woordraadstrategieën
Les 57: meningen, argumenten en feiten
Les 58: Argumenten beoordelen
Les 59: Internetbronnen beoordelen

Slide 2 - Tekstslide

Tekstdoelen
Informeren: je leert iets van de tekst
Instructie geven: er wordt uitgelegd hoe je iets moet doen
Overtuigen: de mening van de schrijver staat centraal, hij wil je overtuigen van zijn gelijk
Activeren: de lezer wordt aangezet om iets te doen (kopen, lid worden, etc)
Amuseren: de schrijver wil de lezer vermaken
Beschouwen: de schrijver wil dat de lezer een mening vormt over een bepaald onderwerp. Het onderwerp wordt van meerdere kanten bekeken

Slide 3 - Tekstslide

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Instrueren

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
amuseren

Slide 6 - Quizvraag

Het onderwerp van de tekst vind je door de volgende vraag te stellen:
"Waar gaat de tekst over?"
Het onderwerp is slechts één woord of een paar woorden. 

Slide 7 - Tekstslide

Waar vind je het onderwerp van de tekst meestal?
A
In het slot van de tekst
B
In de kern van de tekst
C
In de titel of de inleiding van de tekst

Slide 8 - Quizvraag

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het antwoord op de vraag:
"Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"
Het is een heel korte samenvatting van de tekst, niet langer dan één zin. 
Soms staat de hoofdgedachte al genoemd in de tekst, soms moet je zelf de hoofdgedachte van de tekst bedenken. 

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp of hoofdgedachte?
De clubs en de bond zijn het oneens over "meisjes only"-voetbal.
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte

Slide 10 - Quizvraag

Onderwerp of hoofdgedachte?
Damesvoetbal
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdzaken

De delen van de tekst die echt nodig zijn om het verhaal te kunnen begrijpen.

Hoofdzaken staan vaak in de inleiding of aan het slot, in kernzinnen van alinea's en in titels en tussenkopjes

Slide 12 - Tekstslide

Bijzaken
De minder belangrijke onderdelen van een tekst. Denk aan voorbeelden of een toelichting. Het is extra informatie. 

Als je bijzaken weglaat, weet je nog steeds goed waar een tekst over gaat. 

Slide 13 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken:
Wat zijn hoofdzaken?
A
De belangrijkste informatie uit de tekst
B
Extra uitleg
C
De eerste zin van elke alinea
D
De minst belangrijke informatie uit de tekst

Slide 14 - Quizvraag

Hoofd- en bijzaken:
Wat zijn bijzaken?
A
Uitleg
B
Toelichting
C
Voorbeelden
D
Feiten

Slide 15 - Quizvraag

Is de volgende zin een hoofd- of bijzaak?
Het succes van de Quadricycle trekt investeerders aan, die Ford helpen om in 1899 zijn eigen autofabriek op te zetten.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 16 - Quizvraag

Is deze zin uit de tekst een hoofd- of bijzaak?
Er zijn mensen die zeggen dat dat nou eenmaal het risico is van vuurwerk en dat je daar zelf voor zou moeten mogen kiezen.
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 17 - Quizvraag

Is deze zin uit de tekst een hoofd- of bijzaak?

Het gaat dan niet meer om 'schattige' sterretjes of 'nare' rotjes, maar om heuse vuurwerkbommen met letterlijk de kracht van een granaat
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 18 - Quizvraag

Is de volgende zin een hoofd- of bijzaak?

De topsnelheid is 32 kilometer per uur, heel wat in die tijd.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 19 - Quizvraag

Woordraadstrategieën
Als je de betekenis van een woord niet kent kun je de context gebruiken om erachter te komen wat het woord betekent. 

Context: 
  • de rest van de tekst
  • eventuele afbeeldingen
  • informatie over waar de tekst vandaan komt
  • informatie over wie de tekst geschreven heeft

Slide 20 - Tekstslide

Woordraadstrategieën

  • Lees terug of vooruit, soms wordt een woord uitgelegd in de zin(nen) die om het woord heen staat.  
  • Let op synoniemen, een synoniem is een ader woord met dezelfde of soortgelijke betekenis
  • Let op tegenstellingen, soms staat er een tegenstelling van het woord in de buurt
  • Let op samenstellingen, misschien ken je al een deel van het woord
  • Let op overeenkomsten, soms lijkt het woord op een woord dat je wel kent, bijvoorbeeld uit een andere taal. 

Slide 21 - Tekstslide

Meningen
Geeft aan hoe je over iets denkt of wat je van iets vindt. 
Elke zin waar je "ik vind...", "ik denk" of "volgens mij" voor kunt zetten kun je een mening noemen. 

Slide 22 - Tekstslide

Argumenten
Redenen waarom je een bepaalde mening hebt. Je gebruikt argumenten om je mening uit te leggen. 
Met argumenten kun je je eigen mening verdedigen of andermans mening aanvallen. 


Slide 23 - Tekstslide

Feiten
Iets wat echt gebeurd of echt waar is. Je kunt het bewijzen of controleren. 
In een tekst kun je feiten gebruiken om je mening te ondersteunen. 

Slide 24 - Tekstslide

Feit, mening, of argument?
Chocolade is lekker.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 25 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

'...want het is een veelzijdig vak.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 26 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Omdat ik morgen naar de tandarts moet.
A
Feit
B
Mening
C
argument

Slide 27 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 28 - Quizvraag

Agumenten beoordelen
  • Een goed argument bevat alleen informatie die waar is. 
  • Een goed argument gaat over de mening en niet over iets anders
  • Een goed argument voegt informatie toe aan de mening en is dus geen herhaling van de mening 

Slide 29 - Tekstslide

Goed argument of niet?
Het eten van minder vlees is beter voor het milieu.
A
Goed
B
Slecht

Slide 30 - Quizvraag

Goed argument of niet?
Het is ook beter om niet meer te vliegen naar je vakantiebestemming.
A
Goed
B
Slecht

Slide 31 - Quizvraag

Goed argument of niet?
mensen eten nu te veel vlees
A
goed
B
slecht

Slide 32 - Quizvraag

Succes met leren voor je toets!!

Slide 33 - Tekstslide