Erfelijkheid en evolutie T3 2024

Erfelijkheid (genetica)
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid (genetica)

Slide 1 - Tekstslide


Basisstof 1 Genotype en Fenotype

Slide 2 - Tekstslide

Chromosomen
  • In de celkern van elke cel
  • Mens: 46 chromosomen (= 23 paar)
  • Chromosomen bevatten de erfelijke eigenschappen (genotype)

Slide 3 - Tekstslide

DNA
  • DNA: stof waaruit je chromosoom bestaat
  • DNA bevat alle informatie om jou te maken
  • De informatie op het DNA is verdeeld in stukjes: de genen. Bijv voor haarkleur, oogkleur, etc.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Heb je al je eigenschappen van je ouders geërfd?

  • Eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald.  Dit zijn erfelijke eigenschappen.

  • Ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk. Dit noem je aanleg.

  • Niet erfelijke eigenschappen worden bepaald door invloeden vanuit je omgeving.

Slide 6 - Tekstslide

Genotype: alle erfelijke informatie die vaststaat in het DNA/chromosomen.

Fenotype: het uiterlijk van een organisme.

Slide 7 - Tekstslide

genotype
fenotype

Slide 8 - Tekstslide

Type oorlel = genetische eigenschap

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Genotype
In élke cel van je lichaam staat dezelfde erfelijke informatie 

Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen

Een stukje DNA waar informatie staat over 1 bepaalde eigenschap --> GEN



Slide 11 - Tekstslide

Lichaamscel met chromosomen en genen

Slide 12 - Tekstslide

Bevruchting
23 + 23 = 46 chromosomen 

Slide 13 - Tekstslide

Genotype + Milieu --> Fenotype

Slide 14 - Tekstslide

Fenotype
Het fenotype zijn de waarneembare eigenschappen van een organisme

Je kunt je fenotype aanpassen

Deze aanpassingen geef je niet door aan je nakomelingen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Chromosomen bij andere organismen

Slide 17 - Tekstslide

0

Slide 18 - Video


Basisstof 2 Genen

Slide 19 - Tekstslide

Symbolen voor genen
Voor elke erfelijke eigenschap gebruik je een letter
- Bij het dominante gen gebruik je een 'Hoofdletter' (A)
- bij het recessieve gen gebruik je een 'kleine letter' (a)

genotypen: AA / Aa / aa

Slide 20 - Tekstslide

Genenparen
Homozygoot recessief
Homozygoot dominant
Heterozygoot

Slide 21 - Tekstslide

Homozygoot en heterozygoot

aa = homozygoot recessief
AA =  homozygoot dominant
Aa= heterozygoot

Slide 22 - Tekstslide

Dominante en recessieve genen
- Dominant allel = sterkere allel
  Het dominante allel zie je altijd terug in het fenotype.

- Recessief allel = zwakkere allel
   Het recessieve allel zie je alleen terug in het fenotype
   als er geen dominant allel aanwezig is. 

Slide 23 - Tekstslide

Symbolen voor genen
  • Dominant -> HOOFDLETTER
  • Recessief -> kleine letter
  • Gen voor kleur = letter A/a
Aa
aa

Slide 24 - Tekstslide

Intermediair fenotype = elke eigenschap is even dominant
1. Homozygoot rode bloemen: ArAr 2. Homozygoot witte bloemen: AwAw 
3. Heterozygoot bloemkleur: ArAw

Slide 25 - Tekstslide


Basisstof 3 Kruisingen

Slide 26 - Tekstslide

Herhaling: Homozygoot

Hetzelfde


de 2 alleen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde


Slide 27 - Tekstslide

Heterozygoot

Verschillend


de 2 alleen voor één erfelijke eigenshap zijn verschillend

Slide 28 - Tekstslide

Dominant of recessief
Het allel wat bij een heterozygoot genotype tot uiting komt is dominant
Dominant allel = Bruin haar: hoofdletter
Recessief allel = Blond haar: kleine letter

Slide 29 - Tekstslide

Hoe noteren we dit?

Letter naar keuze, met duidelijk verschil tussen hoofdletter en kleine letter.


Homozygoot dominant: AA

Homozygoot recessief: aa

Heterozygoot: Aa

Er zijn dus altijd 3 mogelijkheden

Slide 30 - Tekstslide

Intermediair

Slide 31 - Tekstslide

Intermediair

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je zelfstandig een kruisingsschema maken.
  • Je kunt uitrekenen wat de kansen zijn dat een nakomeling een bepaald kenmerk krijgt.

Belangrijk: gebruik deze basisstof je schrift om vaardigheden in te oefenen!

Slide 33 - Tekstslide

Afkortingen die je moet kennen voor het maken van kruisingen

P = De ouders (komt van parents)
F1 = 1e generatie nakomelingen (kinderen van de P) 
F2 = 2e generatie nakomelingen (kinderen van de F1)

Slide 34 - Tekstslide

Kruisingschema


Een kruisingsschema is een tabel met alle mogelijke combinaties van allelen bij een kruising. Met een kruisingsschema kun je voorspellen wat de kans is dat een nakomeling een bepaald fenotype krijgt.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Stappenplan kruisingen
Stap 1: bepaal het genotype van de ouders en schrijf de (hoofd)letters op.

Stap 2: bedenk welke allelen in de geslachtscellen van de ouders kunnen voorkomen en schrijf dit op.

Stap 3: maak een schema en stel daarmee vast welke genotype en fenotype de nakomelingen kunnen hebben --> F1 (1e generatie nakomelingen).

Stap 4: stel vast welk genotype en fenotype de dieren in de F2 (2e generatie nakomelingen) kunnen hebben door stap 1, 2 en 3 te herhalen, met de kinderen van de F1 als ouders (p).

Slide 37 - Tekstslide

denkstap
het gele mannetje heeft sowieso 2 recessieve allelen, want als er een dominant allel (voor zwarte vacht) aanwezig was in haar genotype, dan was ze zwart geweest.
Het gele mannetje is dus homozygoot recessief.

Slide 38 - Tekstslide

Opschrijven
p: AA x aa

geslachtcellen moeder: A of A 

geslachtcellen vader: a of a 

Slide 39 - Tekstslide

Opschrijven
p: AA x aa
geslachtcellen moeder: A of A 
geslachtcellen vader: a of a 

--> Schema maken

F1: 100% genotype Aa, fenotype zwart
te maken schema:

Slide 40 - Tekstslide

Opschrijven
Berekening F1
p: AA x aa
geslachtcellen moeder: A of A 
geslachtcellen vader: a of a 
F1: 100% genotype Aa, fenotype zwart

Berekening F2
p: Aa x Aa
Geslachtcellen: A of a (zowel moeder, als vader)

--> Schema maken

F2: 
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
Fenotypen = 75% zwart, 25% blond

OF opschrijven als verhouding

Aa, AA en aa in een verhouding van 2:1:1
zwart en blond in een verhouding van 3:1
te maken schema:

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
Fenotypen = 75% zwart, 25% blond

verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1 
zwart en blond in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"

Uitspreken als: "3 staat tot 1"

Slide 43 - Tekstslide

Oefenen: kruisingsschema
Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a. Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.
a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier
c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?

Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a. 

Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.

a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier.
c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?
Oefen de kruising in je schrift

Slide 44 - Tekstslide

Antwoord

Slide 45 - Tekstslide


Basisstof 4 Stambomen

Slide 46 - Tekstslide

STAMBOMEN
Schrijf als het mogelijk is altijd in de stamboom!



Slide 47 - Tekstslide