BO 3.4-1 Bedrijfseconomie opbrengsten-kosten-inkomsten-uitgaven

Lesdoel:
Je weet het verschil tussen opbrengsten, kosten, inkomsten en uitgaven
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Praktische economieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoel:
Je weet het verschil tussen opbrengsten, kosten, inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het doel van een (loon-) bedrijf?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het doel van een (loon-) bedrijf?
WINST MAKEN!!!

Slide 3 - Tekstslide

Winst = opbrengsten - kosten

Meer kosten dan opbrengsten = verlies

Verschil tussen opbrengsten en kosten = Resultaat 
(dat kan dus winst èn verlies zijn)

Slide 4 - Tekstslide

Waarom een boekhouding?
Fiscale boekhouding: voor de Fiscus (=belastingdienst)
  • BTW (=omzetbelasting)
  • Inkomstenbelasting
  • Vennootschapsbelasting
  • Vermogensbelasting
  • Loonbelasting

Slide 5 - Tekstslide

Waarom een boekhouding?
Bedrijfseconomische boekhouding:

-> Inzicht in de prestaties van het bedrijf. (het resultaat)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen ontvangsten en opbrengsten, kosten en uitgaven?
  • Inkomsten en uitgaven hebben invloed op het werkkapitaal: er gaat geld in en uit de onderneming: Invloed op de liquide middelen. De inkomsten en uitgaven worden in een bank/kasboek vermeld.
  • Opbrengsten en kosten: Hebben invloed op het resultaat van de onderneming. De winst- en verliesrekening geeft een overzicht van de kosten en opbrengsten (het resultaat)
  • De balans is een overzicht van de bezittingen en schulden en het eigen vermogen.


Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld van een bank/kasboek

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld van een balans










eigen vermogen is het kapitaal wat je zelf in de onderneming hebt gestopt

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld van een winst/verliesrekening

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen met opbrengsten en kosten, inkomsten en uitgaven
Kees start zijn loonbedrijf met €4000,= liquide middelen

Kees besteld 400 kg graszaad voor €5,=/kg (inkoop)

Boer Jaap belt Kees en vraagt of hij volgende week donderdag balen kan laten persen

> nog geen kosten en opbrengsten
> nog geen ontvangsten en uitgaven

Slide 11 - Tekstslide

De leverancier levert het graszaad

De voorraad van Kees wordt groter 400 kg x €5,=

Op de factuur staat een bedrag van €2000,=. Kees heeft nu dus een schuld aan crediteuren van €2000,=

Er zijn nog geen uitgaven en inkomsten
Er zijn ook nog geen kosten of opbrengsten, want het graszaad is nog in voorraad

Slide 12 - Tekstslide

Kees betaald de factuur van €2000,= per bank
De liquide middelen van Kees nemen af, het banksaldo wordt lager.
Dit zijn UITGAVEN!
De schuld van Kees aan zijn leverancier is verdwenen

Er zijn nog steeds geen kosten en opbrengsten, want Kees heeft het graszaad nog steeds op voorraad

Slide 13 - Tekstslide

Kees verkoopt 300 kg van het graszaad voor €7,=/kg = €2100,=
De voorraad neemt nu af met 300 x €5,= = €1500,=
Dit zijn KOSTEN!

Hij stuurt de factuur naar de klant: €2100,=
Dit zijn OPBRENGSTEN!

Er zijn nog een inkomsten, want de klant betaald later. Er is geen verandering bij de liquide middelen

Slide 14 - Tekstslide

De klant betaalt de factuur van €2100,= aan Kees
Dit zijn INKOMSTEN!

De liquide middelen nemen toe.

Er zijn nu geen opbrengsten, want die waren er al op het moment dat Kees het graszaad heeft verkocht.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Lees Hoofdstuk 3.4 t/m Passiva



Maak de opdracht opbrengsten-kosten-inkomsten-uitgaven

Slide 16 - Tekstslide