In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Globalisering - tussenevaluatie
43 vragen over het wel en wee van de wereld.
Slide 1 - Tekstslide
Verstedelijking wordt versterkt door
A
ruraal-urbane migratie
B
ruraal-rurale migratie
C
urbaan-rurale migratie
D
urbaan-urbane migratie
Slide 2 - Quizvraag
Wat is globalisering ?
A
Een heleboel bedrijven bij elkaar in een speciaal economische zone
B
Goedkope arbeid in lagelonenlanden
C
Een goede infrastructuur , onderwijs en zorg
D
Het doorgaande proces van internationale uitwisseling van mensen, goederen, geld + informatie
Slide 3 - Quizvraag
Verstedelijking wordt versterkt door
A
een hoog geboortecijfer in steden
B
een hoge gemiddelde leeftijd in steden
C
sterke ontstedelijking
Slide 4 - Quizvraag
India was een
A
vestigingskolonie van GB
B
een exploitatiekolonie van GB
Slide 5 - Quizvraag
Niet alle koloniën hebben de moedertaal overgenomen. Vooral landen die meerdere talen hadden, zoals India deden dit. Leg dit uit.
Slide 6 - Open vraag
De verstedelijking in de semiperiferie
A
kwam later op gang dan die in Europa
B
kwam eerder op gang dan die in Europa
C
kwam gelijk op gang met die van Europa
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de Lingua Franca van India?
A
Hindi
B
Frans
C
Engels
D
Marathi
Slide 8 - Quizvraag
De bevolking van semiperifere landen
A
groeit
B
krimpt
C
blijft gelijk
Slide 9 - Quizvraag
een land heeft een geboortecijfer van 16.5 promille en een sterftecijfer van 9.7 promille. Dit land zit in ...
A
fase 1
B
fase 2
C
fase 3
D
fase 4
Slide 10 - Quizvraag
Bekijk de leeftijdsdiagram van India. In welke fase van het demografisch transitiemodel zit deze leeftijdsdiagram?
bevolkingsdiagram India
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4
Slide 11 - Quizvraag
Welk van de onderstaande landen/gebieden heeft de grootste regionale ongelijkheid?
A
Bric-landen
B
West-Europese landen
C
derdewereldlanden
Slide 12 - Quizvraag
Callcenters in India is een voorbeeld van...
A
uitschuiven
B
dekolonisatie
C
de-instrialisering
D
verstedelijking
Slide 13 - Quizvraag
India is duidelijk op weg naar meer ontwikkeling door meer industrie en diensten. India behoort tot...
A
het centrum
B
de semi-periferie
C
de periferie
Slide 14 - Quizvraag
Welk deel van de productieketen is het meest arbeidsintensief?
A
R&D
B
assemblage
C
Verkoop
D
distributie
Slide 15 - Quizvraag
Hoe wordt de ruimtelijke economische kern van de wereld genoemd, bestaande uit de VS, West-Europa en Japan?
Slide 16 - Open vraag
Wat is geen gevolg van globalisering?
A
tegenstelling arm-rijk
B
uitbuiting van arbeiders
C
milieu-uitputting
D
natuurrampen
Slide 17 - Quizvraag
Welke landen zien vooral een economisch voordeel van transmigratie
A
vertrekgebieden
B
doorgangslande
C
vestigingsgebieden
Slide 18 - Quizvraag
Hoe heet de verschuiving van het economisch zwaartepunt van de Atlantische naar Stille Oceaan?
Slide 19 - Open vraag
Welke ligging verandert door de global shift? (1 woord)
Slide 20 - Open vraag
Welk land ligt dankzij global shift relatief gunstiger?
A
Vietnam
B
Kenia
C
India
D
Noorwegen
Slide 21 - Quizvraag
Welke ontwikkeling is tussen deze bevolkingsgrafieken zichtbaar? twee woorden.
Slide 22 - Open vraag
Welke ontwikkeling is in fase 3 van het demografisch transitiemodel zichtbaar? twee woorden
Slide 23 - Open vraag
De relatieve ligging van Taiwan qua wereldhandel is de afgelopen decennia verbeterd, maar het ondervind geopolitieke spanningen. Geef aan waardoor de relatieve ligging is verbeterd. Geef daarna aan welk geopolitiek vraagstuk er rond Taiwan speelt die de handel belemmert.
timer
5:00
Slide 24 - Open vraag
Leg uit waarom de regionale ongelijkheid in BRIC-landen groter is dan in centrumlanden
timer
5:00
Slide 25 - Open vraag
In veel landen wordt er geluisterd naar Koreaanse muziek. Geef aan hoe dit leidt tot homogenisering en tot heterogenisering.
timer
5:00
Slide 26 - Open vraag
In de KOF-index wordt de mate van globalisering op een honderdpuntschaal uitgedrukt. Peru scoort een 68 en buurland Bolivia 57. De ligging verklaart dit verschil. Beredeneer voor Bolivia vanuit de geografische dimensie het verschil in globaliseringsindex.
timer
5:00
Slide 27 - Open vraag
Noem een verschil tussen de Poolse en de Nederlandse landbouwsector. Noem twee begrippen.
timer
5:00
Slide 28 - Open vraag
Het aantal leghenbedrijven in Nederland daalt, maar het aantal leghennen in Nederland nam in dezelfde tijd toe. Leg dit uit. Gebruik een van de vier ontwikkelingen in het boerenbedrijf uit 1.9
timer
5:00
Slide 29 - Open vraag
De laatste actor in de agri-business is een belangrijke. Geef aan - wie de laatste actor is
Slide 30 - Open vraag
De laatste actor in de agri-business is een belangrijke. Geef aan - Hoe deze actor kan zorgen voor een verduurzaming van de landbouw
Slide 31 - Open vraag
Natuurlijke bevolkingsontwikkeling
Sociale bevolkingsontwikkeling
Geboortecijfer
Sterftecijfer
Zuigelingensterfte
Vestigingsoverschot
Vertrekcijfer
Migratiesaldo
Vestigingscijfer
Vruchtbaarheidscijfer
Geboorte-overschot
Slide 32 - Sleepvraag
Grijze druk
Groene druk
Vrouwen leven langer dan mannen
Mensen geboren in fase 3
Dalend vruchtbaarheidscijfer
Slide 33 - Sleepvraag
Opkomende landen, middengroep en achterblijvers worden gerekend tot het
A
noorden
B
westen
C
zuiden
D
oosten
Slide 34 - Quizvraag
Tot welk deel van het wereldsysteem behoort Mexico?
Slide 35 - Open vraag
VN-welzijnsindex is een samenvoegsel van scores op koopkracht, analfabetisme en
Slide 36 - Open vraag
Wat is demografische druk?
A
De verhouding van de bevolkingsdichtheid in meerdere gebieden
B
Verhouding van mensen die wel en niet productief werken
C
De bevolkingsgroei in een land en verhouding welke mensen tot welke leeftijdsgroep ze behoren.
D
De druk die een land/volk op een ander volk/land leveren
Slide 37 - Quizvraag
hoe reken je de demografische druk uit?
A
actieve/inactieve
x 100%
B
actieve -inactieve
x 100%
C
inactieve/actieve
x100%
D
inactieve-actieve
x100%
Slide 38 - Quizvraag
De diffusie van materiële en cultuurelementen bevindt zich in verschillende fasen. In welke fase bevindt zich de diffusie van materiële cultuurelementen zoals het drinken van Coca Cola?
Slide 39 - Open vraag
Wat is specialisatie?
A
Een boer mechaniseert zijn bedrijf en laat alles werken door middel van robots.
B
Bedrijven ontwikkelen zich tot grote multinationals, waarbij meerdere producten worden geproduceerd.
C
Bedrijven richten zich meer op de uitstoot van chemische stoffen en gaan milieuvriendelijker werken.
D
Het verbouwen van één product binnen het bedrijf of het houden van één soort veeteelt.
Slide 40 - Quizvraag
Een nadeel van specialisatie van de landbouw is
A
Producten worden steeds beter
B
Kleine bedrijven verdwijnen
C
Productie wordt vergroot
Slide 41 - Quizvraag
Op welke drie invalshoeken wordt er gelet bij landschappelijke kwaliteit?
A
gebruikswaarde
actuele staat
toekomstwaarde
B
gebruikswaarde
belevingswaarde
toekomstwaarde
Slide 42 - Quizvraag
Wat zegt bevolkingsdichtheid over welvaart?
A
helemaal niets
B
dat hoe dichter bevolkt, hoe rijker
C
dat hoe dichter bevolkt, hoe rijker
D
dan hoe dichter bevolkt, hoe groter de ruimtelijke ongelijkheid.
Slide 43 - Quizvraag
Wanneer neemt de ruimtelijke ongelijkheid in landen het meest toe?
A
van periferie naar semiperiferie
B
van semiperiferie naar centrum
Slide 44 - Quizvraag
Noem een demografisch verschil tussen Algerije en Frankrijk.
Slide 45 - Open vraag
Slums kom je enkel tegen in (a) en laat vooral (b) ongelijkheid zien
A
(a) Groot-Brittannië (b) sociale
B
(a) India (b) sociale
C
(a) Groot-Brittannië (b) ruimtelijke
D
(a) India (b) ruimtelijke
Slide 46 - Quizvraag
CO2-uitstoot creëert pas na decennia opwarming van de atmosfeer. Dit is afwenteling in
A
tijd
B
ruimte
Slide 47 - Quizvraag
Dat we oude kleding uit elkaar laten halen in Afrika is een voorbeeld van afwenteling in
A
tijd
B
ruimte
Slide 48 - Quizvraag
Op welk schaalniveau werkt klimaatverandering?
Slide 49 - Open vraag
Dat bijna iedereen in de wereld wel lid is van een sociaal medium is een voorbeeld van
A
homogenisering
B
heterogenisering
Slide 50 - Quizvraag
Wat doet het WTO?
A
Deze organisatie streeft er naar om vrijhandel in de wereld te bevorderen.
B
Deze organisatie geeft leningen aan ontwikkelingslanden.
C
Deze organisatie streeft er naar dat bedrijven uit ontwikkelingslanden een eerlijke prijs krijgen voor hun producten.
D
Deze organisatie helpt ontwikkelingslanden als er een ramp heeft plaatsgevonden.