Werkwoordspelling: Vormen op -de(n), -dde(n), -te(n), -tte(n)

Werkwoordspelling
Woorden op -de(n), -dde(n), -te(n) en -tte(n)
Volg het stappenplan:
1. Telefoons in de telefoontas
2. Boek en schrift op tafel op bladzijde 132 
3. Pak je Chromebook en log in met de code op lessonup.app
4. Vraag: Wat is het verschil tussen de volgende zinnen:
1. De schepen stranden, terwijl de toeristen maken dat ze wegkomen.
2. De schepen strandden jaren geleden. 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Woorden op -de(n), -dde(n), -te(n) en -tte(n)
Volg het stappenplan:
1. Telefoons in de telefoontas
2. Boek en schrift op tafel op bladzijde 132 
3. Pak je Chromebook en log in met de code op lessonup.app
4. Vraag: Wat is het verschil tussen de volgende zinnen:
1. De schepen stranden, terwijl de toeristen maken dat ze wegkomen.
2. De schepen strandden jaren geleden. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Leerdoel: Ik kan werkwoordsvormen op -de(n), -dde(n), - te(n) en -tte(n) correct spellen.
Hoe bereiken we dit leerdoel?
  • Herhaling werkwoorden in verschillende tijden (H3)
  • Filmpje Nieuw Nederlands: Hoe spel je de werkwoordsvormen?
  • Oefenen werkwoordsvormen op -de(n), -dde(n), - te(n) en -tte(n)
  • Werken aan de opdrachten
  • Controleren leerdoel

Slide 2 - Tekstslide

Noteer de juiste vorm van het werkwoord: Pas na middernacht heeft de ober de kaarsen (doven)

Slide 3 - Open vraag

Wanneer schrijf je een werkwoord met -dt?

Slide 4 - Open vraag

Welke manier gebruik je bij werkwoordspelling bij een voltooid deelwoord?
A
Lopen invullen
B
't exkofschip

Slide 5 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord: Normaal gesproken (vergoeden) de verzekering de schade.

Slide 6 - Open vraag

Filmpje Nieuw Nederlands
Wil je het filmpje terugkijken?
Ga dan naar het online boek via SOMToday en klik op hoofdstuk 4, spelling werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Tips: Wanneer -te(n), -tte(n), -dde(n) of -de(n)
  1. Bepaal of het werkwoord een persoonsvorm, infinitief(heel werkwoord) of bijvoeglijk naamwoord is.
  2. Bij een persoonsvorm: Kijk naar de tijd. Is het tegenwoordig of verleden tijd? In de verleden tijd gebruik je 't exkofschip. In de tegenwoordige tijd vul je een vorm van lopen in, in plaats van het werkwoord.
  3. Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk, tenzij het niet anders kan door de uitspraak. (Het verbrande huis, de geredde drenkeling) 

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen werkwoordspelling
  • Zo meteen ga je in tweetallen oefenen met werkwoordspelling op -te(n), -tte(n), -de(n) en -dde(n).
  • Je krijgt op papier een oefening op papier. Je moet de juiste vorm van de werkwoorden goed spellen. Na 1,5 min. gaat de timer en moet je wisselen van plaats.
  • Dit gaat in een carroussel. Er is een binnenkant en buitenkant. De buitenkant wisselt steeds van plaats.
  • Na 3x 1 min. 30 = 4 min. 30. moet de opdracht af zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Instructie huiswerk
Maken: bladzijde 132+133: Maken opdracht 1, 2, 3 en 5
Hoe: Je werkt de eerste 5 minuten in volledige stilte
Hulp: Als je dit een lastig onderdeel vindt, kom je in het midden zitten. De leerlingen die in het midden zitten, gaan op de plek van de ander zitten.
Tijd: Tot 5 minuten voor het einde van de les kun je hiermee bezig.
Uitkomst/doel: Je kunt straks werkwoordsvormen correct spellen.
Klaar: Ben je klaar? Ga dan naar bladzijde 130 en lees de theorie door. Maak daarbij de startopdracht op bladzijde 130.
Blijf ingelogd in Lessonup

Slide 10 - Tekstslide

Controleren leerdoel: Benoem het leerdoel van deze les

Slide 11 - Open vraag

Noteer de juiste vorm: De leerstof van de les van daarstraks (landen(vt)) bij de meeste leerlingen.

Slide 12 - Open vraag

Na de pauze: tussenletters e, s en n in een samenstelling
Leerdoel: Ik kan samenstellingen met tussenletters correct spellen

Slide 13 - Tekstslide

Tussenletters
Tussenletters in samenstellingen

Slide 14 - Tekstslide

Wat gaan we dit uur doen?
Leerdoel: Ik kan samenstellingen met tussenletters correct spellen
Hoe bereiken we dit leerdoel?
  • Verder werken huiswerk vorige les (10 minuten)
  • Bespreken werkwoordspelling
  • Uitleg: Hoe bepaal je of je een s, e of n moet toevoegen?
  • Oefenen samenstellingen maken.
  • Verder werken aan huiswerk: Opdracht 1, 2,3 en 4 blz. 131

Slide 15 - Tekstslide

10 minuten huiswerk maken
Blz. 132+133 afmaken
timer
10:00000

Slide 16 - Tekstslide

Nakijken opdracht 1 & 2 blz. 132+133
Controleer je antwoorden
Verbeter je antwoorden
Stel vragen

Slide 17 - Tekstslide

Tussenletters
Wanneer een -s als tussenletter?
- Als je in een samenstelling een -s hoort. Voorbeeld: meningsverschil
- Soms heb je een dubbel -s. Dat heb je alleen wanneer je een soortgelijke samenstelling vervangt en je hoort de s, dan noteer je die ook.
Voorbeeld: lievelingsschrijven--> lievelingsboek.
Wanneer een -n als tussenletter?
  • als het eerste deel van de samenstelling alleen een meervoud heeft op -en. 
  • Voorbeeld: paardenbloem

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer een -e?
  • Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft --> rijstepap. Rijst heeft geen meervoud
  • Als het eerste deel naar iets verwijst waar maar 1 van is. Voorbeeld: maneschijn, zonnestraal, Koninginnedag maar let op: Koningsdag
  • Het eerste deel van de samenstelling ook een meervoud heeft op een -s secondewijzer(seconden/secondes)
  • Het eerste deel van de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is. Knarsetanden, armelui, blindedarm
  • Het eerste deel van de samenstelling versterkt het bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Tekstslide

Maak de keuze
A
Pannenkoek
B
Pannekoek

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
dorpstraat
B
dorpsstraat

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
roggebrood
B
roggenbrood

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
groentestoof
B
groentenstoof
C
groentesstoof

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
kattenbak
B
kattebak

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Spinnenwiel
B
spinnewiel

Slide 25 - Quizvraag