Word order

Word order
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Word order

Slide 1 - Tekstslide

wie?
doet?
wat?
waar?
wanneer?
Word Order
we
in the park
go
roller-skating
every Saturday

Slide 2 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Carolyn
right now
her dog
in the park
is walking

Slide 3 - Sleepvraag

wie?
doet?
wat?
waar?
wanneer?
Word Order
We
at the canteen
eat
lunch
most days

Slide 4 - Sleepvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
Billy went next door to his friend five minutes ago.
B
Billy went to his friend next door five minutes ago.

Slide 5 - Quizvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
You there went last Monday.
B
You there last Monday went.
C
You went last Monday there.
D
You went there last Monday.

Slide 6 - Quizvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
See you next Monday at the Google Meet.
B
See you at the Google Meet next Monday.

Slide 7 - Quizvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
They never are on time.
B
They are never on time.

Slide 8 - Quizvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
Danny went to school yesterday.
B
Went Danny to school yesterday.
C
To school went Danny yesterday.
D
Danny to school went yesterday.

Slide 9 - Quizvraag

Word order
he
played
beautifully
the flute
yesterday

Slide 10 - Sleepvraag

Word Order
seem
incredibly
nice
people
they

Slide 11 - Sleepvraag

Word Order
to
now
I
have
work

Slide 12 - Sleepvraag

Word Order
booked
tickets.
She
has
the

Slide 13 - Sleepvraag

Word Order
my
is
movie
Harry Potter
favourite

Slide 14 - Sleepvraag

Word Order
where
are
you
living
now?

Slide 15 - Sleepvraag

Word Order
to
tomorrow
they
skiing
go
want

Slide 16 - Sleepvraag

Ik snap de word order
A
ja, helemaal
B
een beetje, wil nog een keer uitleg
C
nee, ik heb uitleg nodig en ga ook nog een keer lezen

Slide 17 - Quizvraag


Quiz words Unit 3 lesson 2 and 3

Slide 18 - Tekstslide

Vertaal: brush
A
lijn
B
belangrijk
C
kwast
D
spuitbus

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal: design
A
stip
B
ontwerp
C
tekening
D
locatie

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal: entertainment
A
vermaak
B
boerderij
C
uitleggen
D
haven

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: suburb
A
plaats
B
vermaak
C
vredig
D
buitenwijk

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: vivid
A
Levendig
B
druk
C
uitleggen
D
aanbieden

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: to track
A
anders
B
tekenen
C
volgen
D
cardboard

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal: exemplaar
A
item
B
riem
C
tekening
D
saai

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal: zonder
A
with
B
to prepare
C
baggy
D
without

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal: haven
A
wennen aan
B
harbour
C
onderhoud
D
delen

Slide 27 - Quizvraag

Vertaal: treinstation
A
city centre
B
railway station
C
painting
D
design

Slide 28 - Quizvraag

Vertaal: hectisch
A
hangout
B
crowded
C
dot
D
hectic

Slide 29 - Quizvraag

Vertaal: vredig
A
peaceful
B
location
C
line
D
indoor

Slide 30 - Quizvraag

Vertaal: buiten
A
public transport
B
outdoor
C
indoor
D
painting

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal: kunst
A
café
B
to draw
C
art
D
to paint

Slide 32 - Quizvraag

Vertaal: openbaar vervoer
A
design
B
place
C
to clean
D
public transport

Slide 33 - Quizvraag

eco-friendly

Slide 34 - Open vraag

covered

Slide 35 - Open vraag

brush

Slide 36 - Open vraag

to show

Slide 37 - Open vraag