voorbereiding tentamen 3.3 t/m 3.6 + 3.9   3.10 + 3.11 + 3.14 4.7 + 4.9 t/m 4.12  4.13 + 4.14 + 4.16 t/m 4.19

hoe goed heb jij je al voorbereid op jouw tentamen
goed
matig
nog niet gedaan
1 / 31
volgende
Slide 1: Poll
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

hoe goed heb jij je al voorbereid op jouw tentamen
goed
matig
nog niet gedaan

Slide 1 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

ontwikkeling peuters
wat betekenen de volgende begrippen:
motoriek
egocentrisme
peuterpuberteit
zindelijkheid

Slide 2 - Tekstslide

motoriek=leren beheersen van bewegingen
egocentrisme: denken dat alles om jou draait
peuterpuberteit: (koppigheidsfase) peuter ontdekt zijn eigen wil
zindelijkheid: een kind weet en bepaalt zelf wanneer hij naar de wc gaat/moet
hoe komt het dat een kleuter snel bang is

Slide 3 - Open vraag

ziet nog geen verschil tussen fantasie en werkelijkheid
noem zoveel mogelijk lichamelijke veranderingen bij ouderen

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

antwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lichamelijke, geestelijke en sociale beperkingen
verschil aangeboren-verworven

Slide 6 - Tekstslide

aangeboren: aandoening waar je mee wordt geboren
verworven: aandoeningen die ontstaan tijdens of na de geboorte
Iedereen ondergaat een socialisatieproces. Wat betekent dit

Slide 7 - Open vraag

Dit is alles wat je meemaakt, waardoor je bent wie je nu bent. Alle ervaringen die je opdoet binnen en buiten het gezin hebben invloed op wie je bent. Ze veranderen jou.
Er zijn drie grote invloeden op het socialisatieproces. Welke?

Slide 8 - Open vraag

1. Invloed van het gezin op het socialisatieproces
2. Invloed van het onderwijs op het socialisatieproces
3. Invloed van leeftijdsgenoten op het socialisatieproces
Autoritaire opvoedingsstijl
Toegeeflijke opvoedingsstijl
Democratische opvoedingsstijl
Verwaarlozende opvoedingsstijl
de opvoeder stelt zich afwachtend op, geeft geen richting aan de opvoeding en stelt geen eisen.
opvoeders stellen weinig regels, maar geven ook weinig geborgenheid, steun, veiligheid en betrokkenheid.
opvoeder stelt hoge eisen aan het kind, is tevens ook de baas. kind moet gehoorzamen.
opvoeders stellen regels en hebben tegelijkertijd oog voor de wensen en behoeften van het kind.

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn normen en waarden?

Slide 10 - Open vraag

Waarden zijn de dingen in het leven waar je waarde aan hecht. Dit zijn de dingen die voor jou belangrijk zijn.
Normen zijn de regels waardoor je deze waarden kunt uitvoeren, Normen heb je nodig om je waarde na te leven.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

noem een voorbeeld van een heterogene groep (die nog niet genoemd is)

Slide 13 - Open vraag

antwoord

noem zoveel mogelijk groepsrollen

Slide 14 - Open vraag

  • leiding nemen.
  • meelopers 
  • afwachters
  • de clown uithangen om op te vallen.
  • dwarsliggers.
Er zijn verschillende soorten activiteiten
Arbeidsmatige activiteiten: doel is een zinvolle dagbesteding of voorbereiden op een baan.
Educatieve activiteiten:  activiteiten gericht op leren en het opdoen van kennis
Zelfzorgactiviteiten:  ook wel ADL-activiteiten genoemd, voor behoud van zelfstandigheid
Ontspanningsactiviteiten:   creatieve en recreatieve activiteiten

Vraag: bedenk bij elk soort activiteit een voorbeeld. 


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat betekent het woord empathie

Slide 16 - Open vraag

je kunnen inleven in de gevoelens van een ander
wat betekent zelfredzaamheid

Slide 17 - Open vraag

het zo groot mogelijk maken van de zelfstandigheid van de zorgvrager
• ADL (= algemene dagelijkse levensverrichtingen)
• PDL (= passiviteiten dagelijks leven). Je ondergaat de dagelijkse verzorging passief
Wat betekent ‘Domotica’?
Domotica is een verzamelbegrip voor:

A
aanpassingen waardoor rolstoelgebruikers zich veilig kunnen verplaatsen.
B
medicijnen die ervoor zorgen dat mensen langer zelfredzaam blijven.
C
voorzieningen die bepaalde functies in huis automatiseren.
D
zorgrobots die mensen met een beperking ondersteunen.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen E-health
A
Consult via webcam
B
Automatisch openen en sluiten van de deuren
C
Telemonitoring van een patiënt
D
Via internet een recept aanvragen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat betekent een transfer in de ZORG?

Slide 20 - Open vraag

Het verplaatsen van een zorgvrager

Slide 21 - Video

Harde draaischijf 

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn vier stappen in de EHBO:
a. alarmeren, b. ehbo verlenen,
c. veiligheid, d. slachtoffer
Wat is de juiste volgorde?
A
a-b-c-d
B
a-b-d-c
C
c-d-a-b
D
c-d-b-a

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Combineer het verbandmiddel en de juiste omschrijving
snelverband
steriel gaaskompres
ideaalzwachtel
elastisch materiaal te gebruiken bij een wonddrukverband
is hydrofiel, in verschillende maten verkrijgbaar en steriel verpakt
steriel gaaskompres met zwachtel, dekt bloedende wond af

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat is het verschil tussen een acute en een chronische ziekte

Slide 28 - Open vraag

 Acute ziekte: je wordt plotseling ziek, de ziekte is kort, je bent snel weer beter. Vaak gaan ze vanzelf over. Een voorbeeld van een acute ziekte is griep.
 Chronische ziekte: je hebt een ziekte die lang duurt. Soms word je niet helemaal beter en moet je met de ziekte leren leven. Voorbeelden van een chronische ziektes zijn astma, reuma of diabetes.
wat is een psychosomatische ziekte

Slide 29 - Open vraag

Een lichamelijke aandoening die ontstaat door een geestelijke oorzaak noemen we een psychosomatische aandoening.

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

incubatietijd is
A
de tijd dat je ziek bent
B
de tijd tussen besmetting en ziek worden
C
de tijd dat het duurt dat je beter wordt
D
de tijd dat je koorts hebt

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies