Voorbeelden met verschillende personal pronouns:
I am going to school. (Ik ga naar school.)
You are my friend. (Jij bent mijn vriend.)
He plays football. (Hij speelt voetbal.)
She likes to dance. (Zij houdt van dansen.)
It is raining. (Het regent.)
We are in the classroom. (Wij zijn in de klas.)
They are playing outside. (Zij spelen buiten.)