Unité 1 oefen met tt en pc + onregelmatige pc

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

> Ik weet hoe ik iets in het heden en verleden kan vertellen in het Frans
> Ik kan het werkwoord être en avoir vervoegen
> Ik begrijp hoe de passé composé werkt in het Frans en hoe ik deze moet maken

Slide 2 - Tekstslide

> Parler
> Contrôler het witte uitleg boekje (uitdelen blauwe boekje) 
> oefenen in de tt en oefenen in de passé composé
> de onregelmatige werkwerkwoorden in de verleden tijd



Slide 3 - Tekstslide

H3A
vraagzinnen
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Waar heb je nog behoefte aan?
extra uitleg over de passé composé met avoir
extra uitleg over de passé composé met être en het akkoord
extra oefenen met de passé composé
extra oefenen met de werkwoorden op -er (47)
extra oefenen met de werkwoorden in de présent
extra uitleg over de présent
wat je precies moeten leren voor het SO
iets anders namelijk...

Slide 5 - Poll

Extra oefenen met de passé composé online?
3.  de opdrachten uit deze lesson-up
4.  www.socrative.com
Roomname: Mooi5656
4. werken uit je oefenboekje



Slide 6 - Tekstslide

Extra oefenen met de werkwoorden en deze vertalen?
1  Maak flitskaartjes en speel het flitskaartjes spel
2. www.socrative.com
Roomname: Mooi5719
3. zet een wekker voor 10 min. Neem 5 woordjes en schrijf ze    10 x over inclusief de vertaling. Neem daarna de volgende 5 en herhaal de vorige 5 tussendoor.
4. werken uit je oefenboekje



Slide 7 - Tekstslide

Extra oefenen met de werkwoorden in de présent?
2.  www.socrative.com
Roomname: Mooi5719
3. werken uit je oefenboekje

Slide 8 - Tekstslide

> www.socrative.com
> student login
> Room name: mooi5656
> eigen naam
Faites le scorative Passé composé

Slide 9 - Tekstslide

la verbe en -er

Slide 10 - Tekstslide

la verbe en -er
1. (regarder) ils___________la téle
2. (parler) vous ________avec ton amie
3. (aimer) j'/je ____________ le chocolat
4. (habiter) tu ___________ à Amsterdam  
5. (danser) nous __________ à l'école
6.  (écouter) il _______ la musique 

Slide 11 - Tekstslide

la verbe en -er
1. (regarder) ils regardent la téle
2. (parler) vous parlez avec ton amie
3. (aimer) j' aime le chocolat
4. (habiter) tu habites à Amsterdam  
5. (danser) nous dansons à l'école
6.  (écouter) il écoute la musique 

Slide 12 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord

hebben of zijn
avoir 

Voltooid deelwoord

ww op -er = -er + é
ww op -ir = -ir + i
ww op re = -re + u
regarder = regardé
finir       = fini
vendre   = vendu


Passé composé = 
ik
je/j'
jij
tu
hij/zij/men/wij
il/elle/on
wij
nous
jullie/u
vous
zij
ils/elles
ai
as
a

avons
avez
ont

Slide 13 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord

hebben of zijn
 être

Voltooid deelwoord



+ akkoord 

vrouwelijk ? = + e
meervoud? = + s


Passé composé = 
ik
je/j'
jij
tu
hij/zij/men/wij
il/elle/on
wij
nous
jullie/u
vous
zij
ils/elles
suis
es
est

sommes
êtes
sont

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

être gebruikt?

vrouwelijk? + e
meervoud? + s

bij het voltooid deelwoord

Slide 16 - Tekstslide

  1. elle ...... ...... (aangekomen)
  2. je/j'...............(gehad) 
  3. elles ..... ..... (aangekomen)
  4. je .... ..... (vertrokken)
  5. tu ... ... (uitgegaan)
  6. ils ... .... (gegaan)
  7. elle .... ... (gevallen)





7. elles .... .... (gepasseerd)
8. elle ... ... (binnengekomen)
9 je ........ (geëindigd)
10. ils .... .... (binnengekomen)
11. il ... ... (naar boven gegaan)
12. on ... ... (gehouden van)
13. je/j' .... ... (gezocht)
14. nous ....... (geweest)
Essayer le passé composé avec avoir ou être et l'accord ou pas l'accord

Slide 17 - Tekstslide

  1. elle est arrivée (arriver) 
  2. j'ai eu (avoir = eu)
  3. elles sont arrivées (arriver)
  4. je suis parti(e) (partir)
  5. tu es sorti(e) (sortir)
  6. ils sont allé(aller)
  7. elle est tombée (tomber)





Contrôler  le passé composé avec avoir ou être et l'accord ou pas l'accord

Slide 18 - Tekstslide

7. elles sont passées (passer)
8. elle est entrée (entrer)
9. j'ai fini (finir)
10. ils sont entrés (entrer)
11. il est monté (monter)
12. on a aimé (aimer)
13. j'ai cherché (chercher)
14. nous avons été (être)
Contrôler le passé composé avec avoir ou être et l'accord ou pas l'accord

Slide 19 - Tekstslide

  1. elle ...... ...... (was)* 
  2. elles ..... ..... (kwamen aan)
  3. je .... ..... (vertrok)
  4. tu ... ... (ging)
  5. ils ... .... (hadden)
  6. elle .... ... (viel)





7. elles .... .... (kwamen binnen)
8. elle ... ... (praatte)
9. ils .... .... (waren)*
10. il ... ... (keek)
11. on ... ... (had/hadden)
12. je .... ... (ging uit)
Essayer l'imparfait

Slide 20 - Tekstslide

  1. elle était (was) 
  2. elles arrivaient (kwamen aan)
  3. je partais (vertrok)
  4. tu allais (ging)
  5. ils avaient (hadden)
  6. elle tombait (viel)





7. elles entraient (kwamen binnen)
8. elle parlait (praatte)
9. ils étaient (waren)
10. il regardait (keek)
11. on avait (had/hadden)
12. je partais (ging uit)
Contrôler l'imparfait

Slide 21 - Tekstslide

Ik ben gegaan
A
Je suis allés
B
J'ai allé(e)
C
tu es allé
D
je suis allé(e)

Slide 22 - Quizvraag

Ik heb gelopen

Slide 23 - Open vraag

gekomen

Slide 24 - Open vraag

wij zijn gekomen

Slide 25 - Open vraag

ik ben geweest

Slide 26 - Open vraag

u heeft gehad

Slide 27 - Open vraag

ik heb gekund

Slide 28 - Open vraag

ik heb gemoeten

Slide 29 - Open vraag

wij hebben geweten

Slide 30 - Open vraag

ik ben vertrokken

Slide 31 - Open vraag

ik heb gewild

Slide 32 - Open vraag

ik ben geworden

Slide 33 - Open vraag

wij zijn geweest

Slide 34 - Open vraag

hij heeft gedaan

Slide 35 - Open vraag

zij (mmv) hebben gekund

Slide 36 - Open vraag

wij hebben genomen

Slide 37 - Open vraag

zij (mvv) hebben gedaan

Slide 38 - Open vraag

jij hebt gedaan

Slide 39 - Open vraag

Ik heb gehad

Slide 40 - Open vraag

geweest

Slide 41 - Open vraag

persoonlijk voornaamwoord

hebben of zijn
avoir 

Voltooid deelwoord

ww op -er = -er + é
ww op -ir = -ir + i
ww op re = -re + u
regarder = regardé
finir       = fini
vendre   = vendu


Passé composé = 
ik
je/j'
jij
tu
hij/zij/men/wij
il/elle/on
wij
nous
jullie/u
vous
zij
ils/elles
ai
as
a

avons
avez
ont

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord

hebben of zijn
 être

Voltooid deelwoord



+ akkoord 

vrouwelijk ? = + e
meervoud? = + s


Passé composé = 
ik
je/j'
jij
tu
hij/zij/men/wij
il/elle/on
wij
nous
jullie/u
vous
zij
ils/elles
suis
es
est

sommes
êtes
sont

Slide 44 - Tekstslide

7. elles sont passées (passer)
8. elle est entrée (entrer)
9. ils sont entrés (entrer)
10. il est monté (monter)
11. on est parti(e) (partir)
12. je suis sorti(e) (sortir)
Contrôler le passé composé avec être et l'accord

Slide 45 - Tekstslide

> meer dan 4 fout? Regarder la vidéo
> minder dan 3 fout? faites les exercices (op blaadje)
> fini? faites exercice 8 A, B page 16-17
> fini? faites socrative passé composé. Roomname = Mooi5656 + eigen naam

Slide 46 - Tekstslide

être gebruikt?

vrouwelijk? + e
meervoud? + s

bij het voltooid deelwoord

Slide 47 - Tekstslide

1. Wat heb je geleerd?
2. leg de passé composé uit
3. waar heb je nog behoefte aan/hulp bij nodig?

Slide 48 - Open vraag