Révision pour l'examen du chapitre 3

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le programme pour aujourd'hui
- Dictée des apprendres 7, 9 et 10
- Révision de la grammaire
- Décrire un objet
- Préparation pour l'examen
- Kahoot

Slide 2 - Tekstslide

Dictée
1. Yes lijkt veel op zijn broer.​

2. Dit voorwerp is niet duur.​
3. De dieren zijn klein.​
4. De voorstelling vindt buiten plaats.​
5. Hun zus draagt altijd een bril.​
6. De cadeaus zijn duur.​
7. Bedoel je het hoge gebouw van glas?






Slide 3 - Tekstslide

Réponses de la dictée
1. Yves ressemble beaucoup à son frère.​

2. Cet objet n'est pas cher / ne coute pas cher.​
3. Les animaux sont petits.​
4. Le spectacle a lieu à l'extérieur.​
5. Leur soeur porte toujours des lunettes.​
6. Les cadeaux sont chers.​
7. Tu veux dire le haut bâtiment en verre?





Slide 4 - Tekstslide

L'adjectif qualificatif
Welke bijvoeglijke naamwoorden komen VOOR het zelfstandig naamwoord te staan?

Slide 5 - Tekstslide

VOOR het zelfstandig nw.
beau - bon - joli
grand - long - petit
jeune - vieux - nouveau
gros - mauvais - haut


Slide 6 - Tekstslide

de kleine, sportieve meisjes =
A
les petites, sportives filles
B
les filles petites, sportives
C
les petites filles sportives
D
les petite filles sportives

Slide 7 - Quizvraag

het nieuwe, bruine huis =

Slide 8 - Open vraag

de zwarte en gekrulde haren =
A
les noirs cheveux bouclés
B
les cheveux noirs et bouclés
C
les cheveux noires et bouclées
D
les noirs bouclés cheveux

Slide 9 - Quizvraag

Zet de volgende zin in het meervoud:
Le feu est dangereux.

Slide 10 - Open vraag

Zet de volgende zin in het meervoud:
Le travail est dur.

Slide 11 - Open vraag

Le verbe 'mettre'
présent                                  passé composé
je mets                                   j'ai mis
tu mets                                  tu as mis
il/elle/on met                       il/elle/on a mis
nous mettons                     nous avons mis
vous mettez                         vous avez mis
ils/elles mettent                 ils/elles ont mis

Slide 12 - Tekstslide

hij heeft gezet =
A
il est mis
B
il met
C
il a mis
D
il mets

Slide 13 - Quizvraag

jij trekt aan =

Slide 14 - Open vraag

u doet op =
A
on met
B
vous mettez
C
nous mettons
D
vous metez

Slide 15 - Quizvraag

wij trekken aan/ doen aan =

Slide 16 - Open vraag

Décrire un objet
Tu regardes la photo/l'image. Tu donnes une description (forme/couleur/matériel/grootte)




L'objet est carré et c'est grand. C'est brun en c'est en bois.


Slide 17 - Tekstslide

Décrire un objet
materiaal + grootte


Slide 18 - Tekstslide

Beschrijf de Eiffeltoren. Vertel over het materiaal en de grootte.

Slide 19 - Open vraag

Décrire un objet
vorm + materiaal


Slide 20 - Tekstslide

Beschrijf de voetbal. Vertel over de vorm en het materiaal.

Slide 21 - Open vraag

Décrire un objet
grootte + materiaal


Slide 22 - Tekstslide

Beschrijf het glas. Vertel over de grootte en het materiaal.

Slide 23 - Open vraag

Préparation pour l'examen
Tu apprends pour l'examen de jeudi.

Slide 24 - Tekstslide

Kahoot

Slide 25 - Tekstslide