Korte vragen (tags) 1 H/V

KORTE VRAGEN -->TAG Questions
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

KORTE VRAGEN -->TAG Questions

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel: (herhaling)
Aan het einde van deze les weet je hoe je een tag  question moet maken met het werkwoord am, are , is, can , have got /has got, maar ook hoe je dit moet doen wanneer er andere werkwoorden in de zin staan.

Slide 2 - Tekstslide

Korte vragen (tag questions)
Tag questions komen aan het einde van een zin te staan. 
Je gebruikt de tag questions om iemands mening te vragen of 
om een bevestiging te vragen.

Bijvoorbeeld:
He is your friend, isn't she?
Hij is jouw vriend, toch?


Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je een korte vraag (tag question)?
  1. Herhaal de vorm van to be -->am / are / is 
    Is de zin positief (+), dan wordt de tag question negatief (-)     Is de zin negatief (-), dan wordt de tag question positief (+)    (+) Lisa is late for school, isn't she(-)
       (-)  Emma isn't  late for school, is she? (+)
       (+) We  are  late for school, aren't  we ? (-)
       (-) They  aren't  late for school, are  they ? (+)

Slide 4 - Tekstslide

Let op!
Er is één uitzondering.

I AM right, AREN'T I?
AMN'T BESTAAT NIET!

Slide 5 - Tekstslide

2 Herhaal ook de vorm van  can en have got /has got
(+)  Peter   can   swim,   can't  he?

(-)  Lisa can't  do the test, can  she?

(-) Lisa  hasn't  got  blue eyes,  has   she

(+) We  have  got  a test  this week,  haven't  we





Slide 6 - Tekstslide

3 Wat als er geen  am, are, is  of can en have got/has  got in de zin staat???? --> dan gebruik je do  of does 
They  hate maths, don't   they?

Lisa   loves  pizza, doesn't  she?

You   know   himdon't   you?

You  have  a problemdon't  you?

Slide 7 - Tekstslide


They  don't  like  maths, do   they?

Lisa   doesn't like  pizza, does  she?



Slide 8 - Tekstslide

We aren't going to the grocery store, ___?
A
is we
B
are we
C
isn't we
D
aren't we

Slide 9 - Quizvraag

She is on time for maths, ___?
A
is she
B
are she
C
isn't she
D
aren't she

Slide 10 - Quizvraag

I drink a coke, ___?
A
don't I
B
aren't I
C
doesn't I
D
isn't I

Slide 11 - Quizvraag

They don't like each other, ___?
A
like they
B
liken't they
C
do they
D
don't they

Slide 12 - Quizvraag

You are not silent, ___?

Slide 13 - Open vraag

My parents are in America, ___?

Slide 14 - Open vraag

I don't eat anything, ___?

Slide 15 - Open vraag

Jason sleeps a lot, ___?

Slide 16 - Open vraag