Talent 5 - Thema 2, les 11 - Katrien

Talent 5 - Thema 2, les 11
Zelfstandig naamwoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalLager onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Talent 5 - Thema 2, les 11
Zelfstandig naamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Slide 2 - Woordweb

WS blz. 65

Slide 3 - Tekstslide

Welke zelfstandig naamwoorden herken jij op deze tekening?

Slide 4 - Woordweb

Moeilijk?
Enkele tips om zelfstandige naamwoorden te herkennen:

  • Je kan er (bijna) altijd een lidwoord voorzetten.
  • Je kan het (bijna) altijd in het enkelvoud en meervoud zetten.
  • Je kan het (bijna) altijd in de verkleinvorm zetten.

Slide 5 - Tekstslide

WS blz. 67
We oefenen even ...

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf deze zin in het meervoud:

De kat en de hond lopen naar de boom in de straat.

Slide 7 - Open vraag

Welke woorden zijn dus zelfstandige naamwoorden in deze zin? Noteer ze met een komma tussen.

De kat en de hond lopen naar de boom in de straat.

Slide 8 - Open vraag

WS blz. 69

Slide 9 - Tekstslide

WS blz. 69
We oefenen even ...

Slide 10 - Tekstslide

Opgelet!
Welke zelfstandige naamwoorden herken je in deze tekst?

Het is 31 oktober.
In Ranst vieren Sien en Marie samen Halloween.
Ze kochten verkleedkleren bij de Action en verkleden zich nu als heks. Ze wandelen in de Molenstraat en bellen aan bij verschillende huizen. Ze laten de mensen die er wonen schrikken. Hopelijk krijgen ze veel snoep van Haribo in de plaats.

Slide 11 - Tekstslide

WS blz. 65
Dit wist je al!
Let op!
We oefenen even ...

Slide 12 - Tekstslide

WS blz. 68

Slide 13 - Tekstslide

WS blz. 68

Slide 14 - Tekstslide

WS blz. 66-67

Slide 15 - Tekstslide

WS blz. 66-67

Slide 16 - Tekstslide

WS blz. 66-67

Slide 17 - Tekstslide

Raar?
Welk woord kan zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord zijn?
A
aardappel
B
vis
C
vlees
D
groente

Slide 18 - Quizvraag

Raar?
Welk woord kan zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord zijn?
A
wespen
B
muggen
C
bijen
D
vliegen

Slide 19 - Quizvraag

Opgelet!
Soms is het niet altijd duidelijk!

Slide 20 - Tekstslide

De computer is versleten.
_____ werkt erg traag.
_____ geheugen zit vol.
A
hij - haar
B
hij - zijn
C
ze - zijn
D
ze - haar

Slide 21 - Quizvraag

De peer is lekker.
_____ is lekker sappig.
_____ schil is mooi groen.
A
hij - haar
B
hij - zijn
C
ze - zijn
D
ze - haar

Slide 22 - Quizvraag

Het schaap staat in de stal.
_____ heeft honger.
_____ voederbak is leeg.
A
hij - zijn
B
ze - haar
C
het - zijn
D
het - haar

Slide 23 - Quizvraag

WS blz. 70

Slide 24 - Tekstslide

WS blz. 70
Dit is moeilijk. Maar je kan dit opzoeken in een woordenboek.

Slide 25 - Tekstslide