3mavo Grammatik Kapitel 1

Guten Tag
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Guten Tag

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
1. Grammatica/Sprachmittel H1 herhalen/inoefenen
2.Zelfstandig werken voor de toets
3.Leesvaardigheid oefenen

Slide 2 - Tekstslide

1. "haben" en "sein" in de verleden tijd

Slide 3 - Tekstslide

2. Voltooid deelwoord 
Wat is een voltooid deeldwoord?
      voltooid betekent afgehandeld dus al voorbij !

Hoe maak je dat in het Nederlands?
       ge + stam + d of t

Wat doen we in het Duits?

Slide 4 - Tekstslide

voltooid deelwoord Duits

ZWAKKE (regelmatige) werkwoorden:

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je het voltooid deelwoord in het Duits (bij zwakke werkwoorden)?
Je kunt van een heel werkwoord het voltooid deelwoord maken. 

Bij de meeste werkwoorden:                                      ge + stam + t
Bij werkwoorden op -ieren:                                                   stam + t
Werkwoorden die beginnen met be, ver, ge:                  stam + t

Slide 6 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord bij sterke werkwoorden
De voltooid deelwoorden moet je leren en vind je terug in de  tabel op blz.148/4.1. 
Tip:
Als het ww in het NL sterk is, dan is dit meestal ook in het Duits zo. 
Bijv.
helfen - geholfen
schwimmen - geschwommen

Slide 7 - Tekstslide

3. Sprachmittel (blz.33)

Slide 8 - Tekstslide

Maak het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord: reparieren
A
repariert
B
gerepariert
C
repariertet
D
reparieren

Slide 9 - Quizvraag

Maak het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord: warten
A
gewart
B
gewartet
C
wart
D
warten

Slide 10 - Quizvraag

Maak het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord: verlieben
A
verlieben
B
geverliebt
C
verliebt
D
verliebet

Slide 11 - Quizvraag

Maak het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord: wohnen
A
gewohnt
B
gewohntet
C
wohnt
D
wohnen

Slide 12 - Quizvraag

Maak het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord: reden
A
gered
B
geredet
C
redt
D
reden

Slide 13 - Quizvraag

machen in het Duits het voltooid deelwoord is ............
A
gemachen
B
macht
C
gemachet
D
gemacht

Slide 14 - Quizvraag

Maak het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord: arbeiten
A
gearbeit
B
gearbeitet
C
arbeit
D
arbeiten

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Du ... kein Geschenk?
A
hattest
B
hast
C
hatst
D
hattet

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Wir ..... keine Ahnung.
A
haten
B
hatten
C
hattet
D
haben

Slide 17 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(haben) Wir ..... keine Ahnung.
A
haten
B
hatten
C
hattet
D
haben

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(haben) Sie (u) .... das nicht gedacht!
A
hat
B
habt
C
hatten
D
hattet

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(haben) Du ... kein Geschenk?
A
hattest
B
hast
C
hatst
D
hattet

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(haben) Ich ..... keine Ahnung.
A
haten
B
hatte
C
hattet
D
haben

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(haben) Ihr ... kein Geschenk?
A
hattet
B
hast
C
hatst
D
hattest

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(haben) Er .... das nicht gedacht!
A
hat
B
habt
C
hatte
D
hattet

Slide 23 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Er .... das nicht gedacht!
A
hat
B
habt
C
hatte
D
hattet

Slide 24 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Du ..... auf einem Konzert?
A
bist
B
war
C
warst
D
wartest

Slide 25 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Ihr ..... nicht bei Oma zu Besuch?
A
waren
B
sind
C
seid
D
wart

Slide 26 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ich ..... sehr krank.
A
was
B
war
C
bin
D
ware

Slide 27 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ihr ..... nicht bei Oma zu Besuch?
A
waren
B
sind
C
seid
D
wart

Slide 28 - Quizvraag