Leestoets practice

Test week
Reading test 

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Test week
Reading test 

Slide 1 - Tekstslide


Goals 




1. You know how to read a text efficiently 

2. You can name three reading strategies 

3. You know the difference between the three reading strategies 

Slide 2 - Tekstslide

Beschrijf hoe jij leesvaardigheid opdrachten aanpakt

Slide 3 - Open vraag

Wat weet je over:
zoekend lezen

Slide 4 - Woordweb

Wat weet je over:
oriënterend lezen

Slide 5 - Woordweb

Wat weet je over:
intensief lezen

Slide 6 - Woordweb


Lees strategieën 

Orienterend lezen: algemeen beeld over de tekst
Zoekend lezen: specifieke info (leeftijd, bedrag, etc.)
Intensief lezen: vragen over de alinea's

Slide 7 - Tekstslide

THE KEY TO SUCCES
- Ken de signaalwoorden

- Verbreed je woordenschat 

- Ken de vraagsoorten

- Oefenen, oefenen, oefenen

Slide 8 - Tekstslide

Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.


- oriënterend lezen
- globaal lezen
- zoekend lezen
- intensief lezen

Slide 9 - Tekstslide

Leesstrategieën
How do you know which one to use? = lees eerst de vraag, bepaal wat voor soort informatie je nodig hebt en waar in de tekst je het kunt vinden. 


Slide 10 - Tekstslide

 Leesstrategieën
Orienterend: bekijken en voorspellen
Globaal: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp vastzetten
Zoekend: bekijken en vinden, als een woordzoeker
Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken

Slide 11 - Tekstslide

Tekst 1

Slide 12 - Tekstslide

Je leest tips over uitgerust wakker worden.
Welke tip wordt in de tekst genoemd?
A
Doe ’s avonds voor het slapen gaan wat gymnastiek.
B
Gebruik ’s ochtends de snooze-knop op je wekker.
C
Leg je kleren de avond van tevoren al klaar.
D
Zorg dat je gordijnen géén licht doorlaten.

Slide 13 - Quizvraag

Tekst 2

Slide 14 - Tekstslide

Waarvoor schaamde Sophie zich tijdens het winkelen?
A
Ze liep een jongen omver die een schaal cupcakes vasthield.
B
Ze pakte een cupcake zonder ervoor te betalen.
C
Ze stootte een doos met cupcakes om.

Slide 15 - Quizvraag

Tekst 3

Slide 16 - Tekstslide

Wat gebeurde er toen Tom Wagner van Louisiana naar California vloog?
(alinea 1)
A
De passagiers klaagden over zijn gesnurk.
B
Het vliegtuig moest onverwacht een tussenlanding maken.
C
Hij sliep waardoor hij zijn overstap miste.

Slide 17 - Quizvraag

Aan wie vroeg Tom hulp om zijn probleem op te lossen? (alinea 2)
A
aan de vliegmaatschappij
B
aan zijn vriendin
C
aan zijn zus

Slide 18 - Quizvraag

Wat beweert de luchtvaartmaatschappij? (alinea 3)
A
dat Tom niet had mogen meevliegen omdat hij hartpatiënt is
B
dat Tom niet op de passagierslijst stond geregistreerd
C
dat Tom niet was ontdekt bij een controle na de landing

Slide 19 - Quizvraag

Hoe heeft de vliegmaatschappij de zaak afgehandeld? (alinea 4)

Tom kreeg een
A
boete voor het veroorzaken van een vertraging.
B
gratis vliegreis naar Californië aangeboden.
C
overnachting en een onkostenvergoeding.

Slide 20 - Quizvraag

Tekst 4

Slide 21 - Tekstslide

Wat houdt de shopaholic challenge voor Lucy onder andere in?
A
Ze heeft twee weken de tijd om tien kledingstukken weg te geven.
B
Ze mag twee weken geen nieuwe kleren kopen.
C
Ze moet twee weken elke dag hetzelfde dragen als haar vriendin.

Slide 22 - Quizvraag

Wat heeft Lucy van de shopaholic challenge geleerd?

Ze heeft geleerd hoe ze
A
haar kleren goed kan combineren.
B
zelf haar kleren kan wassen.
C
zuiniger kan zijn op haar kleren.

Slide 23 - Quizvraag

Tekst 5

Slide 24 - Tekstslide

Wat gebeurde er met een meisje in de Engelse plaats Dover?
A
Ze kwam vast te zitten in een put toen ze haar mobieltje wilde pakken.
B
Ze veroorzaakte wateroverlast toen haar mobieltje in de wc viel.
C
Ze viel in het riool omdat er een putdeksel verdwenen was.

Slide 25 - Quizvraag

Tekst 6

Slide 26 - Tekstslide

Welke bewering over de ‘Hills Village Middle School’ is juist? (alinea 1)
A
Daar heeft Rafes oma ook op gezeten.
B
Dat is een heel oud gebouw.
C
Deze staat naast een gevangenis.

Slide 27 - Quizvraag

In alinea 2 beschrijft Rafe hoe je je kunt gedragen als je de gevangenis in gaat.
--> Geef bij elk ‘gedrag’ aan of Rafe dat wel of niet noemt.
meteen klappen uitdelen
doen of alles een grap is
slijmen met de bewakers
zorgen dat je niet opvalt
Wel
Niet
Wel
Niet

Slide 28 - Sleepvraag

Hoe gedroeg Rafe zich op zijn nieuwe school? (alinea’s 2 en 3)
A
agressief
B
onopvallend
C
populair

Slide 29 - Quizvraag

‘But I didn’t know any of that yet.’ (alinea 3)
Wat wist Rafe nog niet?
A
dat iedereen een vaste plaats had in de klas
B
dat Miller een heel vervelende jongen was
C
dat Miller niet naast hem wilde zitten

Slide 30 - Quizvraag

‘I already had a fluorescent orange target on my back’ (alinea 4)
Wat bedoelt Rafe met deze uitdrukking?
A
Hij had de verkeerde kleren aangetrokken die dag.
B
Hij was nu al het mikpunt van pesterijen.
C
Hij weet nu dat hij het leuk gaat vinden dit jaar.

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Link